Sprookjes zonder al te ruwe randjes
Na tentoonstellingen over Russische landschappen, de schilderkunst van Repin en de ballets Russes van Diaghilev wijdt het Groninger Museum nu een tentoonstelling aan 19de eeuwse Russische sprookjes. Tijdens deze tentoonstelling -wederom met dank aan de hechte banden tussen de Groningse sponsor Gasunie en zijn Russische collega Gazprom- zijn prenten, aquarellen en schilderijen van Kandinsky en hier minder bekende kunstenaars als Viktor Vasnetsov en Elena Polenova te zien.
Ivan Bilibin, ‘Illustratie bij het sprookje Ivan de tsarenzoon, de vuurvogel en de grijze wolf: ridder bij een driesprong’ (1899), aquarel en inkt op papier. |
De sprookjes van Viktor Vasnetsov (1848-1926) zien eruit zoals je had verwacht: dromerige prinsessen en tsarenzonen in mysterieuze landschappen. Vasnetsovs’ prerafaëlitische schilderijen zijn van goede kwaliteit en behoren hiermee tot de betere werken in de tentoonstelling. Ze zijn echter weinig vernieuwend. De schilder eigende zich namelijk pas een prerafaëlitische stijl toe aan het einde van de 19de eeuw terwijl deze stroming al halverwege die eeuw in Engeland was ontstaan. Hiermee wordt duidelijk dat de ontwikkeling van de Russische schilderkunst pas laat op gang kwam en eind 19de, begin 20e eeuw weinig vernieuwend was ten opzichte van het werk dat in andere westerse landen werd gemaakt.
De andere naam van betekenis binnen de tentoonstelling is die van Vasily Kandinsky (1866-1944). Van een afstand zijn Kandinsky’s houtsneden en aquarellen al te herkennen. Dit vroege werk is misschien niet het beste uit zijn oeuvre, het laat wel een innovatieve omgang met het ‘sprookjeserfgoed’ zien. Kandinsky was een van de weinigen die zich de techniek van het houtsnijden eigen maakte, het medium dat sinds de 17de eeuw werd ingezet voor de verspreiding van de skazki (sprookjes) en bylinen (sprookjes met waarheidsgetrouwe elementen). Waar sommige werken niet meer dan illustraties zijn (de aquarellen van Ivan Bilibin) en in het ergste geval zeer knullig uitgewerkte aquarellen (Elena Polenova), zijn de houtsneden en aquarellen van Kandinsky toch van een ander kaliber. In zijn werken bestaan de figuren uit dunne lijnen en lichte kleuren, wat het geheel speels en intiem maakt.
Schone slaapster
Elena Polenova, ‘Illustratie bij het sprookje De kleine Filipko: de eenden redden Filipko’ (ca 1890), gouache, oost-indische inkt, penseel, potlood op papier |
Het schort in de tentoonstelling niet alleen aan kwaliteit en originaliteit, maar ook aan relevante achtergrondinformatie. In de prachtig uitgevoerde catalogus wordt vrij uitgebreid aandacht geschonken aan de politieke context waarin de kunstenaars werkten, maar in de tentoonstelling wordt hier geen informatie over gegeven. Het zou interessant geweest zijn om te zien hoe er respectievelijk in de tsarentijd, tijdens de revolutie en in de periode na de revolutie tegen dit cultureel erfgoed aangekeken zou zijn.
Vasnetsov heeft bijvoorbeeld nooit iets gezegd over de aanwezigheid van eventuele politieke boodschappen in zijn schilderijen. Toch is het aannemelijk dat zijn schilderijen een verhulde kritiek waren op de politieke chaos ten tijde van de marxistische revolutie. Vasnetsov was namelijk lid van de antirevolutionaire en patriottistische bond. Bovendien zijn sprookjes zonder meer geschikt voor het overbrengen van politiekgerelateerde kritiek: ze bevatten immers veel niet-specifieke elementen (zoals niet-bestaande landen) en in personages kunnen zonder veel problemen personificaties van partijen worden gezien: de slechterik wordt zo de vijand, de schone slaapster het slapende land dat moet worden wakker geschud.
Chocoladewikkels
Behalve gebrek aan politieke context, is er in de tentoonstelling ook te weinig aandacht voor het maatschappelijke en kunsthistorische aspect van de sprookjes. Er wordt bijvoorbeeld niet vermeld dat de de sprookjes oorspronkelijk voor de boeren waren bedoeld. Pas in de 19de eeuw raakten de Russische elite en de schilders door een toenemende patriottistische liefde voor de folklore in de ban van de oeroude verhalen. Die verhalen blijken vaak dezelfde elementen te bevatten als de Europese sprookjes. De Russen kennen net als wij Nederlanders een variant op Doornroosje en Sneeuwwitje. Ook blijken er soms overeenkomsten te zijn in de negentiende-eeuwse uitwerking ervan. Waarschijnlijk werden ook op dit gebied vergelijkbare antieke bronnen aangeboord. Misschien was het een beter idee geweest om de nadruk te leggen op de overeenkomsten en niet zozeer op de verschillen, zoals nu het geval is.
Vasily Kandinsky, ‘goeslispeler’ (1907)linosnede |
De sprookjes waren niet alleen geïnspireerd op andere verhalen, maar- zo wordt in de tentoonstelling beweerd- dienden eveneens als inspiratiebron voor de kunst. ‘Kunst’ blijkt hier een niet al te ruim begrip te zijn. In plaats van zich alleen te beperken tot de schilderkunst, had men hier ook kostuums op kunnen nemen in de tentoonstelling van de ballets russes. De ontwerpers van de balletkostuums en de decors lieten zich namelijk ook inspireren door sprookjes, met een origineler resultaat. Waarschijnlijk waren de makers bang om in herhaling te vallen na de tentoonstelling over het ballet rond de choreograaf Diaghilev dat begin 20e eeuw furore maakte. Andere dingen, zoals de menu’s van de schilder Ivan Bilibin zijn wellicht een aardige aanvulling op zijn geschilderd oeuvre. De ansichtkaarten en chocoladewikkels zijn echter volledig overbodig.
Audioguide
Al met al krijgt de hier geëxposeerde negentiende-eeuwse Russische kunst in de tentoonstelling te veel eer. Met het gebrek aan originaliteit en kwaliteit verdienen de uitwerkingen van de sprookjes die te zien zijn nou niet bepaald een exclusieve plaats in de westerse kunstgeschiedenis. Daarnaast had de tentoonstelling een bredere -maatschappelijke en kunsthistorische- context mogen krijgen en een meer divers beeld mogen geven van de invloed van sprookjes op de Russische kunst door meerdere media te tonen. Het is een mooie plaatjestentoonstelling maar in de verhalen achter de sprookjes – een audioguide is toch wel aan te raden- is meer diepte en sfeer te vinden dan in de tentoonstelling zelf.