Mann, Mann, Mann
Iedereen met een boekenkast in huis is er ongetwijfeld schuldig aan – schrijver dezes ontkent het in elk geval niet: boeken die je wel staan hebt, maar nooit van plan bent om te gaan lezen. Vuistdikke klassiekers die mooi staan in het geheel, maar waar je je tanden op stukbijt als je nog geen tien pagina’s ver bent. De Illias en de Odyssea van Homeros, bijvoorbeeld, net als Tolstoi’s Oorlog En Vrede, of Claus’ magnum opus Het Verdriet Van België. Het recent in de serie ‘modern klassiek’ uitgegeven Doctor Faustus van Thomas Mann hoort ook in dat rijtje thuis.
Is het omdat ik als jongere in de eenentwintigste eeuw, die zich aan ons toont als in een Tony Scott-montage, het geduld niet meer heb om een pil van 580 pagina’s te doorworstelen? Zeker niet, want ik heb met veel plezier kleppers als De Kapellekensbaan, De Ontdekking Van De Hemel, Misdaad En Straf en De Zondvloed gelezen. Komt het omdat de Duitse auteurs er misschien een geheel eigen taal en manier van schrijven op nahouden? Welnee: Günter Grass schrijft mijns inziens de mooist denkbare boeken.
Brontosaurus
Doctor Faustus, begonnen in 1943 en gepubliceerd in 1947, maakt op mij de indruk van een fossiel, of beter: een ruïne. Het doet denken aan een vervlogen tijd, maar je kan het in het hedendaags kader absoluut niet meer plaatsen. Een epische roman die een kritiek vormt op het intellectuele en politieke klimaat van Duitsland in de eerste helft van de vorige eeuw; die op een enkel door de literatuursnob te herkennen manier alludeert op mensen als Adorno en Nietzsche, die bol staat van de (soms wel erg gemakkelijke) symboliek; die een verhaal vertelt over het sluiten van een pact met de duivel in ruil voor 24 jaar creativiteit? Niet meteen iets dat je verfrissende literatuur kan noemen. Tel daarbij de loodzware zinnen – Mann heeft een absolute voorkeur voor bij- en nevenzinnen – en naar Borderwijk ruikende logge namen, en je verkrijgt iets als een papieren brontosaurus. En we bedoelen de soort waarover je een verdorde Oxford-professor hoort vertellen in een BBC-documentaire na middernacht, niet de geweldige beesten die Spielberg op het witte doek toverde.
Thomas Mann |
Serenus Zeitblom is de hedendaagse verteller van het verhaal dat handelt over zijn recent overleden vriend Adrian Leverkühn, het ‘muzikale genie’. Deze stelde zijn leven in dienst van zijn werk en ambitie en had daarbij geen oog voor andere mensen, laat staan de liefde van een vrouw. Wanneer hij na een ‘ontmoeting’ met een prostituee (Hetaera Esmeralda, nogal een naam nietwaar) syfilis oploopt en dus nog meer in het isolement verzeilt, sluit hij een pact met de duivel: in ruil voor zijn ziel zullen hem 24 geniale jaren geschonken worden, waarin hij zijn ultieme meesterwerk zal kunnen schrijven. Hij brengt deze taak tot een goed einde, maar gekweld door eenzaamheid, trots en verlangen eindigt hij uiteindelijk gebroken en kinds in de armen van zijn moeder.
Een bittere, loden pil
Het mag duidelijk zijn dat Doctor Faustus, naast een psychologische studie van de kwaliteiten en onpeilbare afgronden in een mens, in de eerste plaats een kritiek op het eigen Duitsland wilde zijn: de levensloop van Leverkühn komt min of meer overeen met de opkomst van het nationaal-socialisme. Meer nog, wanneer de zwakzinnigheid en ziekte van de protagonist zich inzet (in de jaren 1930), is dit het moment waarop het Nazi-denken in Duitsland de overhand neemt en de intellectuele val begint. Het einde laat in elk geval niets aan onduidelijkheid over: Zeitblom rouwt over de dood van zijn vriend met de woorden ‘God zij jullie arme ziel genadig, mijn vriend, mijn vaderland’. Daarmee is alles gezegd: het aftakelen van Leverkühn staat voor het aftakelen van de Duitse staat.
Een bittere, loden pil om te slikken, leek me. Erfgoed is geen synoniem voor aanrader, dat is bij deze bewezen. Een (postume) pluim voor de vertaler is overigens wel op zijn plaats, want Thomas Graftdijk stond voor een moeilijke klus met zinsneden als deze: “gewend zijn stof onder aansporende lof en desperate blaam in kreupel hun best doende of tegenstand biedende geesten onder te brengen”. Wellicht zal hij, net als ik, meer dan één keer flink gevloekt hebben.