In gesprek met een nette nazi
In SPEER vervolgt Bo Tarenskeen zijn onderzoek naar het kwaad. Nadat hij eerder al voorstellingen maakte over Adolf Eichmann, Henry Kissinger en Martin Heidegger, staat in SPEER Hitlers hofarchitect Albert Speer centraal.
Speers architectuur was de bouwkundige uitdrukking van de nationaalsocialistische totalitaire ideologie. En de uitdrukking van Hitlers megalomanie: alles moest groot, groter, grootst. Speer ontwierp gebouwen waarin het individu moest verdwijnen om te transformeren tot een bewonderend subject, of liever nog: een bewonderende massa. Speers bouwprojecten strookten niet alleen met Hitlers esthetische voorkeuren, hij wist ze ook buitengewoon snel en efficiënt te realiseren – wat hem in de tweede helft van de Tweede Wereldoorlog de ministerspost voor bewapening opleverde. In die functie wist hij een allang verloren oorlog nog jaren te rekken, met miljoenen doden tot gevolg.
Interview
Voor zijn aandeel in de oorlog heeft Speer twintig jaar in de gevangenis gezeten. Dat zijn straf zo laag uitviel, heeft er mee te maken dat hij zijn rechters kon overtuigen dat hij geen hartstochtelijke nazi was. Eerder een ambitieuze, maar naïeve kunstenaar en getalenteerd manager die per ongeluk in een schurkenkabinet verzeild was geraakt. Verder nam hij als een van de weinige nazi-kopstukken verantwoordelijkheid voor de oorlogsmisdaden van het Derde Rijk, maar beweerde hij ook van de Holocaust niets af geweten te hebben. Zo creëerde hij de mythe van een ‘nette nazi.’ Een mythe die na zijn dood overigens hard onderuit gehaald is. Onder meer in een recente biografie van historicus Magnus Brechtken
In SPEER wordt Albert Speer (Bo Tarenskeen) in een naoorlogse setting geïnterviewd door een architectuur-critica (Laura Mentink). Haar outfit refereert naar het Bauhaus, de door haar geprefereerde architectuurstijl waarin alles draait om functionaliteit en dienstbaarheid aan mensen – het tegenovergestelde van alles waar Speer voor staat. Achter hen doemt het nooit gerealiseerde Pantheon van wereldhoofdstad ‘Germania’ op, verreweg het meest megalomane project waar Hitler en Speer zich voor enthousiasmeerden: een koepel vier keer zo groot als zijn inspiratiebron in Rome. Verder is het decor kaal, het lichtplan simpel en het spel bedachtzaam.
De menselijke maat
In die rust ontstaat een gesprek over architectuur en wat architectuur voor mensen kan of moet betekenen. Staat het in dienst van de mensen of dient het de mensen op te voeden? Moet de menselijke maat aangehouden worden of dien je daar juist ver bovenuit te stijgen? En, hoewel veel implicieter, in hoeverre kan architectuur leiden tot kwaadaardigheid? Tarenskeen zet met overtuiging een bedachtzame en gecultiveerde Speer neer die erbij blijft dat hij geen boze schurk was. Hij noemt zichzelf ‘extreem neutraal.’ Goed gekozen woorden omdat Speer hiermee impliciet toegeeft wel degelijk een extremist te zijn geweest.
Minder overtuigend is Mentink als het personage van de interviewende architectuur-critica. Haar speelstijl is weifelend en zoekend, misschien om daarmee te contrasteren tegen de zelfverzekerde Speer – maar het werkt niet goed. Het irriteert zelfs een beetje, omdat het onduidelijk blijft hoe dit personage zich verhoudt tot de architect naast haar. Wat wil ze van deze man? Die onduidelijkheid wordt verder gevoed door enkele merkwaardige regie-keuzes. Ergens op de helft van het stuk loopt de interviewer plotseling van het toneel af en laat haar gast alleen. Waarom? En even later komt ze weer net zo plotseling terug en gaat pardoes op de grond liggen. In een minimale setting zoals die van SPEER zijn dit soort momenten drastische breuklijnen waarvan je verwacht dat ze betekenis hebben. Die betekenis blijft echter uit, waardoor een gevoel van willekeurigheid ontstaat.
De Bijlmer
Dat neemt niet weg dat SPEER wel een aantal interessante ideeën uitwerkt. Zo wordt er gewezen op de ironie dat weinig van Speers grote bouwwerken die het duizendjarige rijk moesten overleven, tegenwoordig nog overeind staan. En juist een ander icoon uit de nazi-architectuur, dat nooit bedoeld was om gezien te worden, laat staan indruk te maken, wordt heden ten dage door honderdduizenden mensen per jaar bezocht: Auschwitz.
Ook wordt er meerdere malen een link gelegd met de Bijlmer. De Amsterdamse wijk waar de architectuur-critica is opgegroeid en warme herinneringen aan koestert. Ze sympathiseert met de filosofie waarop de Bijlmer is gebouwd. Een filosofie waarin de mens centraal staat, wat in de praktijk betekent: veel rust, groen en autowegen die door de lucht zweven zodat er op de grond alle ruimte is voor bewoners. Wederom het tegendeel van Speer. Althans op eerste gezicht, want net zo goed haalt ze troost uit het bekijken van de eentonige en identieke flats tegenover de hare. In elke flat beziet ze weer tientallen ruiten, en achter elke ruit speelt zich telkens één leven af. Een leven dat gereduceerd is tot een vierkant en waar zijzelf niets mee te maken heeft. Zo lijkt de menselijke maat ook in de Bijlmer even ver weg.