Paupervoorstelling voor culturele rijkaards
Eindelijk heeft Nederland er na Soldaat van Oranje weer een voorstelling bij om de nationalistische gevoelens – of zijn het stiekem alleen de Amsterdamse? – aan te laten wakkeren. De taferelen in het Drentse bedelaarsgesticht in Veenhuizen omstreeks 1823 tot 1900 zijn zo doordrenkt van misère, dat zij tezamen de Hollandse Les Misérables vormen. Wie op de hoogte is van de roman van Victor Hugo, verwacht uiteraard een samenkomst van heftige emoties en ziet romantische vrijscènes in het maanlicht worden opgevolgd door bloedige onthoofdingsscènes. Zoveel bloed vloeit er niet in Suzanna Janssens’ Het Pauperparadijs en ook het credo ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’ zal niet eensgezind klinken tijdens opstanden, maar het is wél totaaltheater. Hoewel het plaatje zowel visueel als auditief klopt, knaagt het voortreffelijke spel: de emoties zijn zo extreem uitvergroot, dat het lastig is om je te herkennen én in te leven in de personages.
Parallel met het heden
In Het Pauperparadijs zien we het schrijnende verhaal van de Amsterdamse familie Gijben die – zoals vele families na de Franse invasie in Nederland – gedoemd is tot armoede en leed. Aangezien hun ouders niet meer voor hen kunnen zorgen, worden de jonge Teunis, Aagje en Japie Gijben ondergebracht in een Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht. Op hardhandige wijze worden ze van daaruit vervoerd naar het bedelaarsgesticht in het Drentse Veenhuizen, sinds het jaartal 1823 het nieuwe thuis voor bedelaars, landlopers en wezen. Namens De Maatschappij van Weldadigheid, stichtte Johannes van den Berg aldaar drie grote gestichten met als doel de povere bevolking her op te voeden en hard te laten ploegen op het onontgonnen gebied. In de voorstelling wordt daar concreet naar verwezen met de leuzen ‘Tucht en orde’, ‘Bid en werk’, ‘Kennis is macht’ en ‘Discipline’, die de bewoners worden ingeprent. Zowaar ontdekken we hierin het harde, militair-getinte beleid dat de Amerikaanse geschiedenisleraar Ron Jones in 1967 opzette om het nazisme te verduidelijken (beter bekend als: The Wave).
Het is niet gek dat regisseur Tom de Ket een parallel trekt naar de toekomst: hij laat zijn verteller (Paul R. Kooij) namelijk telkens vraagstukken over hedendaagse armoede opwerpen en laat daarmee het publiek bewust worden van onze houding versus de kansarmen in de bevolking. Begin 19e eeuw werd er dus bewust voor gezorgd dat de arme stakkers niet zichtbaar werden in de samenleving, maar hoe staat het daar anno 2018 mee gesteld?
Overdosis drama
De toevoeging van de verteller geeft de voorstelling niet alleen een geëngageerd karakter, maar het energieke spel van Paul R. Kooij zorgt er ook voor dat deze voorstelling een aangenaam hoog tempo kent. Bovendien zorgt de aanvulling van een dansgroep en een ‘pauperband’ (onder leiding van zangeres Lavalu) ervoor dat het een dynamische voorstelling wordt waarin allerlei kunstdisciplines samenkomen. De dansers en muzikanten verweven zich op soepele en verfijnde manier in het spel en completeren de voorstelling. De spelers worden echter niet overtroffen door deze aanvullende elementen: alleen al de ijzersterke acteur Dragan Bakema (in de rol van Van den Bosch) zou deze voorstelling kunnen dragen. Ook Steyn de Leeuwe verrast als de innemende kwajongen Teunis en zowel Peter Drost (directeur Schepenaar) en Rosa da Silva (Aagje) weten gemakkelijk om te springen in hun diverse rollen.
Alle acteurs spelen geloofwaardig hun rol en lijken de huid te dragen van de historische figuren die ze spelen. Toch is er iets in hun spel – voornamelijk in het eerste en tweede deel van de voorstelling – waarvan je nekharen overeind gaan staan. Dat het een grauwe, sobere voorstelling wordt, is al snel duidelijk. Daar leent het verhaal zich immers voor. Waar de drang vandaan komt om iedere emotie zo beladen van grief en drama te tonen, is echter een raadsel. De toeschouwer wordt geen adempauze gegund; de ene diepe, verbitterde zucht volgt de andere angstaanjagende schreeuw op en je kijkt even op of om en er ligt een speler te creperen op het podium. Ondanks alle vlieg-en-kunstwerk die is toegevoegd, raak je als toeschouwer je concentratie en interesse zo nu en dan kwijt. Dat komt doordat de emoties zo gedramatiseerd worden, dat je niet meer kunt meegaan in de getoonde gevoelens. Deze voorstelling lijdt in akte één en twee aan een grote overdosis drama.
Gelukkig zwakt dit in de derde akte af; een akte waarin de regie weer tot in de puntjes strak is neergezet en het decor én de kostuums weer op een lijn liggen. Bovendien waant men zich in het begin van deel drie in een spectaculair concert als Lavalu met haar band het publiek omverblaast met de prachtige liedteksten van De Ket. Ondanks een stroef, haast onwennig begin, stevent de voorstelling af op een knallend eindslot.
De vraag is of zo’n maatschappijkritisch toneelstuk over het verschil tussen arm en rijk moet worden opgevoerd in de rijk aangeklede, klassieke theaterzaal van het Koninklijk Theater Carré. Waarschijnlijk gedijt dit toneelstuk beter op het brakke land van Veenhuizen, waar het in 2016 werd opgevoerd voor de poorten van het gevangenismuseum Veenhuizen. Wellicht zou een directe, zichtbare link met die historische plek ervoor zorgen dat de emoties beter doorvoeld kunnen worden. In reprise? Zeker goed idee, maar de familie Gijben – en met hen de andere 19e eeuwse personages – terugverhuizen van Veenhuizen naar Amsterdam komt de vertelling over hun verleden niet ten goede. Het is uitzien naar een reprise op de kille plek waar zoveel arme sloebers voor hun leven vochten.