God aan de stamtafel
Religie en atheïsme. In de Verenigde Staten verschijnen aan de lopende band boeken over dit onderwerp. Een van de oorzaken is het ‘faith over fact’-beleid van de regering Bush. Een andere reden is het idee van Intelligent Design (ID) waarmee christelijke groeperingen de wetenschap proberen binnen te dringen, zelfs in de biologieles op school. De wetenschap gaat in de tegenaanval en een levendige discussie ontstaat. Drie Engelstalige boeken zijn onlangs in het Nederlands vertaald. Ze zijn heel verschillend, niet alleen in hun stellingname, maar ook in de toonzetting.
Een heremietkreeft (met de hersengrootte van een halve pinda) moet in z’n leven een paar keer verkassen naar een grotere schelp. Als die eenmaal gevonden, is gaat het kreeftje op zoek naar een zeeanemoon, plukt deze los en plaatst die bovenop de schelp, als camouflage. Dit wonderlijke gedrag is een van de raadsels van de evolutie. Hoe heeft het zich ontwikkeld? Je kan een anemoon niet half loshalen, of half op je dak zetten. En als een anemoon toevallig op je schelp kruipt, wordt dit niet erfelijk doorgegeven.
Darwin had al aangegeven dat zijn evolutietheorie zou wankelen als we bij dieren eigenschappen zouden ontdekken die niet langzaam geëvolueerd zouden kunnen zijn. Tot voor kort leek het ‘zweepstaartje’ daar ook aan te voldoen. Maar ondertussen is afdoende aangetoond hoe dit orgaan zich bij verschillende dieren heeft kunnen ontwikkelen. Daarmee is de ID-beweging van een stokpaardje beroofd. ID bedient zich van de ‘God der gaten’; de gewoonte om alles dat de wetenschap nog niet kan verklaren te zien als een bewijs voor God en de schepping. Maar in beide oude kampen (wetenschap en religie) is de ‘God der gaten’ niet populair, simpelweg omdat deze gaten in omvang en aantal afnemen.
Nog geen twintig procent van de Amerikanen gelooft in de evolutie. Maar de evolutietheorie is, als ruggengraat van de moderne biologie, onontbeerlijk om nog enigszins wijs te worden uit allerlei hedendaagse vondsten en ontdekkingen. Leken denken vaak: ‘het is maar een theorie’. Dat komt omdat wat wij als feiten ervaren, in de wetenschap een ’theorie’ heet. Wat wij in het dagelijks leven een ’theorie’ noemen, heet in de wetenschap een ‘hypothese’. De evolutie is dus net zo echt als atomen, virussen, het zonnestelsel en de zwaartekracht.
Vurig atheïsme
Richard Dawkins is een gezaghebbend bioloog, verbonden aan de Universiteit van Oxford. Hij heeft een aantal boeken op zijn naam staan, waarvan Het zelfzuchtige gen de bekendste is. Als evolutionist bevindt hij zich, samen met Sam Harris en Daniel Dennett, in de frontlinie van het hedendaags atheïsme. Zijn nieuwste boek is losjes gebaseerd op het tweedelige Root of all Evil? dat hij voor Channel 4 maakte. Deze documentaire is evenwichtig van opbouw en veel van de harde uitspraken worden enigzins verzacht door Dawkins’ zachte stem met prettig Engels accent. Die stem moeten we er maar bij denken als hij in God als misvatting van leer trekt en zich opwindt over christelijke apologeten, met hun gebrek aan kennis van de wetenschappelijke methodes, de evolutietheorie, geologie, paleologie, astronomie, etc. Zoals bijvoorbeeld de ouders van ene James Nixon.
In 2004 begonnen zij een rechtszaak tegen de middelbare school van hun twaalfjarige zoon. Hem was de toegang geweigerd omdat hij een t-shirt droeg met de tekst “Homosexuality is sin! Islam is a lie! Abortion is murder! Some issues are just black and white!” Hadden de ouders het op vrijheid van meningsuiting gegooid, dan hadden ze vrijwel zeker verloren. Maar ze wonnen. De advocaten beriepen zich op het recht op vrijheid van religie.
Dawkins noemt dit als voorbeeld hoe een aanstootgevende en moeilijk verdedigbare mening onder het mom van religie bijna onaantastbaar wordt. In z’n totaal maakt Dawkins’ boek een wat bijeengeraapte indruk. Het bevat veel anekdotes over vakgenoten en familieleden en verwijzingen naar andere boeken en websites. Daardoor stelt het in de wetenschappelijke argumentatie teleur, want het heeft allemaal een beetje de sfeer van gezellige discussies aan de koffietafel, om niet te zeggen, aan de stamtafel. Wel is het onderhoudend leesvoer, vooral als je je kan vinden in de openlijk vijandige toon waarin de bekende anti-religieuze argumenten in een nieuw jasje nog een keer voorbij komen. Zo is er het eenvoudige idee dat God een uitgestelde en dus geen valide verklaring is. Het bestaan van een alwetende en omnipotente god is nog moeilijker te verklaren dan het ontstaan van het heelal. Het zogeheten ‘scheermes van Ockham’ leert ons, dat we van twee mogelijke verklaringen, altijd de eenvoudigste moeten kiezen.
Een tweede interessant stuk betreft ‘Het morele kompas’, dat bij alle mensen (met uitzondering van extreme fanatici en pathologisch criminelen) wereldwijd ongeveer hetzelfde is en los staat van cultuur. Het beroep dat christenen doen op de Bijbel als bron van morele duiding klopt dus niet. Er is geen wezenlijk verschil tussen het morele kompas van christenen, atheïsten, bosjesmannen en eskimo’s. Dawkins benadrukt, dat morele en ethische afwegingen een aangeboren basis hebben en dat citeren uit de Bijbel slechts een vertalen of kanaliseren is.
Historisch betoog
Ook verbonden aan de Universiteit van Oxford, maar een uitgesproken opponent van Dawkins, is biochemist en theologisch historicus Alister McGrath. In 2005 schreef hij een repliek op Dawkins’ werk onder de titel Dawkins’ God en in februari dit jaar verschijnt in Amerika The Dawkins Delusion.
Voor iemand die opgroeide in Ierland en woont en werkt in Engeland heeft McGrath een opvallend ‘Amerikaans’ wereldbeeld. Daarin bevindt Europa zich in een soort voortdurende middeleeuwen met slechts een enkel lichtpuntje, zoals het Romeinse Rijk, de eerste tien jaar van de Franse Revolutie en de val van de Berlijnse Muur. Tot mislukking gedoemde sociaal politieke experimenten zoals communisme, anarchisme, atheïsme en zelfs het nazisme zijn voor hem van het zelfde laken een pak. McGrath neemt een loopje met de waarheid, door wie hij maar wil naar believen als atheïst te bestempelen – bij voorkeur degenen die het onderspit delfden. Zo kan het gebeuren dat hij het failliet van het Russisch communisme als bewijs aanvoert dat het atheïsme voorgoed heeft afgedaan.
Angel
McGrath probeert in zijn De ondergang van atheïsme op verschillende manieren het atheïsme van zijn angel te ontdoen. Verzet tegen het geloof doet hij af als reactie op eigenaardigheden van een onderdrukkende kerk in een bepaalde periode, niet als verzet tegen geloof in algemene zin. Ook suggereert hij dat het atheïsme van enkele grote denkers niet gebaseerd is op zorgvuldige redenatie, maar op persoonlijke gronden. Zoals Freud, die zijn dochter op jonge leeftijd verloor en Percey Shelley die alleen maar zou hebben willen choqueren. Tot slot ontkent McGrath dat geloof en wetenschap op gespannen voet met elkaar staan. Als voorbeeld noemt hij Newtons planetenmodel dat eerst ook werd opgevat als bewijs voor de schoonheid van de schepping.
Na de wilde jaren zestig en zeventig gaat het volgens McGrath bergafwaarts met het atheïsme. Het bewijs dat hij hiervoor aanvoert is flinterdun. Als voorbeeld van de heropleving van het geloof noemt hij de pinksterbeweging. Deze turbo-kerk met handoplegging, spreken in tongen, slangen en veel zingen heeft in de VS vooral, maar niet uitsluitend, aanhang bij de zwarte, aziatische en spaanstalige bevolking. Iemand anders zou de feestelijke diensten kunnen zien als uitholling van het christelijk geloof. McGrath verzwijgt dat de kerk in de VS ook een veel grotere invloed heeft, namelijk op gebieden die in ons land doorgaans door overheid en vrijwilligers worden vervuld.
McGrath ziet op de lange termijn een randfunctie voor het atheïsme, met name als monitor van de kerk als deze invloed misbruikt en probeert in te breken in politiek en onderwijs of om erop toe te zien, dat religieuze opvattingen niet méér gewicht krijgen dan andere persoonlijke meningen.
Wonderlijke redenatie
De taal van God is – bij gebrek aan een beter woord – een wonderbaarlijk boek. De auteur, Francis Collins, is een wereldberoemd geneticus en was o.a. jarenlang leider van het Menselijk Genoomproject, dat het menselijk DNA in kaart heeft gebracht. Hij beschrijft z’n indrukwekkende wetenschappelijke loopbaan, vertelt iets over evolutie, het menselijk genoom en hoe Darwins theorieën op krachtige wijze worden bevestigd door de ontdekkingen op gebied van het DNA. Vervolgens vindt hij op onnavolgbare wijze daarin toch een plekje voor een deïstische god, een god die alles veroorzaakt heeft, maar nu niet meer actief is. Daartoe is hij met name geïnspireerd door de Ierse christelijke auteur C.S. Lewis – van The Chronicles of Narnia -, die dan ook regelmatig geciteerd wordt. Het boek is een zeer persoonlijk betoog en, omdat het toch niet helemaal uit de verf komt, is het zelfs een beetje aandoenlijk, zoals in de volgende onnavolgbare passage:
Naar mijn mening kan een DNA-sequentie op zichzelf, zelfs wanneer deze vergezeld gaat van een schat aan gegevens over zijn biologische functies, nooit een verklaring bieden voor specifiek menselijke kenmerken zoals onze kennis van de Morele Wet en het universele zoeken naar God. Wanneer wij God ontslaan van de last van bijzondere scheppingsdaden elimineren we Hem daarmee niet als bron van de dingen die de mensheid een bijzonder karakter geven, en als bron van het heelal zelf. Het genetisch onderzoek laat ons alleen iets zien van zijn werkwijze
Die ‘morele wet’, die Collins als een bewijs voor iets hogers ziet, is gelijk aan het morele kompas, dat Dawkins juist op atheïstische wijze interpreteert. Het universele rechtvaardigheidsgevoel is vanuit evolutionair opzicht makkelijk te verklaren. Maar als we het willen zien als een godsbewijs, waarom doen we dat dan bijvoorbeeld niet met het universele schoonheidsideaal voor heup- en bilomtrek van de vrouw (7:10)?
Collins verwerpt de denkbeelden van Intelligent Design en komt met het alternatief van de ’theïstische evolutie’. Kortgezegd komt dit erop neer, dat de wetenschappelijke inzichten – het onstaan van de kosmos, de evolutie – volledig worden geaccepteerd, maar dat God wel de grote componist van het geheel is: “Wat was er voor de Big-Bang? Als God alkunnend is en dus boven de natuurwetten staat, dan had God er voor de Big-Bang kunnen zijn!”. Collins ontkomt dus ook niet aan de ‘God van de Gaten’, de gewoonte om alles waarop de huidige wetenschap nog geen antwoord heeft, maar te zien als een bewijs voor het bestaan van God.
Alle drie auteurs bieden een interessante invalshoek, opvallend zijn de grote persoonlijke verschillen, die doorwerken in de toon van de boeken. De vertalingen zijn prima. Het enige storende zijn enkele overbodige noten van Dawkins’ vertaler, die ervan uitgaat dat de lezer compleet onbekend is met het Anglo-Amerikaans cultuurgoed. Zo wil hij uitleggen dat ‘stof waar dromen van worden gemaakt’ een verwijzing is naar ‘The Tempest’ en dat Salt Lake City de ‘hoofdstad’ van de Mormonen is.
Het lijkt alsof bijna elk verschijnsel zowel opgevat kan worden als aanwijzing voor het bestaan als voor het ontbréken van een god. Of het nou de onmetelijke kosmos betreft, het menselijk DNA, of de home decoration van de heremietkreeft. Het definitieve oordeel zal wel altijd uitblijven, al was het alleen al omdat ook ons godsbeeld aan evolutie onderhevig is. Het belangrijkste is dan misschien dat er een open en eerlijke discussie plaatsvindt, waarin de rede de boventoon voert. In dat opzicht levert elk van de bovenstaande boeken een unieke bijdrage. En zolang er een discussie is, staan de meest uitgesproken fanatiekelingen gelukkig buitenspel.
God als misvatting • Richard Dawkins • Uitgever: Nieuw Amsterdam • Prijs: € 24,95 • 448 bladzijden • ISBN 978 90 295 6302 4
De ondergang van het atheïsme • Alister McGrath • Uitgever: Ten Have• Prijs: € 24,90 • 320 bladzijden • ISBN 90 259 5645 9
De taal van God • Francis S. Collins • Uitgever: Ten Have• Prijs: € 19,90 • 240 bladzijden • ISBN 90 259 5721 8