Geen franje, geen kwaliteit
Isobel Campbell heeft niet stilgezeten sinds ze in 2002 bij Belle and Sebastian vertrok. Ze produceerde een geslaagde, maar nauwelijks verkopende soloplaat, een collectie antieke jazzcovers met Bill Wells, een razend populair album met Mark Lanegan, en onlangs nog een obscuur mini-album met maar liefst negen nummers.
A capella
Haar eerste solo-album Amorino voegde als versiering nog wat meer gewaagde jazz-elementen toe dan het tweede Gentle Waves-album en haar grote doorbraak Ballad of the Broken Seas had als tegenwicht de diepe stem van Mark Lanegan. De liedjes bleven altijd niemendalletjes, maar wel schitterende, uitgesproken niemendalletjes. Op haar nieuwste album koos Campbell ervoor het songmateriaal van alle franje te ontdoen. Zo wordt ze op veel nummers alleen begeleid door een akoestische gitaar en wat voorzichtige percussie, één song doet ze zelfs a capella. Deze kale aankleding lijkt een goede zet om haar eenvoudige composities voor zich te laten spreken, maar op Milkwhite Sheets gaan verrassend genoeg vrijwel alle nummers het ene oor in en het andere weer uit. Afzonderlijk houden ze geen stand en als geheel maken ze een bijzonder slappe indruk.
Graatmager
Maar het is niet alleen het gebrek aan franje dat dit album zo zwak maakt, de composities zijn eenvoudigweg graatmager. Meer dan de helft van de songs bestaat uit stokoude folk-klassiekers, die net zo weinig indruk maken als Campbells eigen liedjes. Alleen Cachel Wood, op de helft van het album, mag zich meten met haar betere werk, het is het enige nummer dat een fraaie, memorabele zanglijn uitbuit. Voor de rest zijn de melodieën te vaak half uitgewerkte ideeën, dromerige aanzetten tot een echt liedje. En dat maakt van Milkwhite Sheets Campbells saaiste plaat sinds haar debuut met The Gentle Waves, The Green Fields of Foreverland.