Een andere wereld, gelijk de onze
Hans Dekkers (1954) is bekend als romanschrijver. Hij debuteerde in 1994 met De begrafenis van de sardine, daarna volgden onder meer Black Out en Het vijfde kwartier. Dit jaar kwam zijn poëziedebuut uit onder de titel Banjoman. Schrijvers die zich ineens op het pad van de dichtkunst wagen, worden vaak met argusogen bekeken. Niet helemaal onterecht; een goede romanschrijver is niet automatisch geschikt voor de poëzie. Dekkers bewijst met Banjoman echter dat hij ook het dichten in de vingers heeft.
Aan land spoelt hij,
koude ziel, wetschender
met een rug van zilver, een huid van rubber,
biologie die afkalft
Op zoek naar zijn vangster
leert hij de narrenlach in taal,
leert hij zonder vleugels lopen.
In een licht zonder schaduw
klapwiekend op zijn benen.
Zijn planetenhaar wappert in de wind,
maar in zijn buik groeit een broedsel:
vliegen die een gezicht zoeken
vliegen die dromen.
Bij veel van Dekkers gedichten (zoals bijvoorbeeld bovenstaande) krijg je het gevoel alsof hij het heeft over een andere wereld, een wereld zoals opgetekend in verouderde sciencefiction boeken, fabels of sprookjes. Dit komt door de bijzondere woordkeus, maar ook doordat niet direct duidelijk is welke kant de gedichten opgaan. In bovenstaand gedicht begint het met een wetschender, maar eindigt het uiteindelijk met dromende vliegen. Het is alsof hij een hallucinatie beschrijft, die allerlei kanten op gaat, maar die wanneer je door de chaos heen prikt toch belangwekkende ideeën bevat.
Andere gedichten verwijzen met behulp van metaforen naar hoe mensen in het leven staan, naar waar ze hartstochtelijk van genieten en wat ze verafschuwen. In het eerste gedeelte van Rug van zilver bijvoorbeeld doet Dekkers dit heel overtuigend:
Hij hield zich doodstil
de koudbloedige, klein en wendbaar.
Een rug van zilver, een oog
dat de gebogen gestalte opnam.
Mooier dan de vangst is de ontsnapping.
Maar liever nog heb ik de schender van het spel,
de stier die de doder doodt.
De laatste twee zinnen zijn duidelijk en de eerste twee ook; het is de combinatie die de betekenis van dit gedicht ongrijpbaar maakt. Het knappe is dat je ondanks dat je het gedicht niet volledig snapt, je het gevoel krijgt dat wat Dekkers beweert heel dicht bij ‘de waarheid’ dan wel ‘de werkelijkheid’ ligt. “Mooier dan de vangst is de ontsnapping. Maar liever nog heb ik de schender van het spel, de stier die de doder doodt.” In zinnen als deze zit een prachtig vloeiend ritme, dat je dwingt het eens te zijn met degene die ze op papier heeft gezet. Wie een boodschap zo mooi weet te vertellen, moet wel gelijk hebben.
Dekkers lijkt in zijn gedichten een andere wereld te beschrijven, die gek genoeg dichter bij ons lijkt te komen dan de werkelijke wereld. Hij verstaat de kunst taal aan te wenden om de mix van droombeelden, bewuste en onderbewuste emoties uit te drukken.