Bernard Buffet spreekt duidelijke taal
Elk museum van een beetje formaat hoort in de zomer zijn beste beentje voor te zetten in de hoop de bezoekersaantallen in het laagseizoen nog enigszins op peil te houden en presenteert aldus een zomer-blockbuster. Museum Boijmans van Beuningen en het Nederlands fotomuseum liepen dit jaar in de kijker met de grootste China Contemporary tentoonstelling, een samenwerking met het Nederlands Architectuur Instituut; Het Van Abbe teert nog even door op De subversieve charme van bourgeoisie en het Haagse Gemeentemuseum toont een overzichtstentoonstelling van de zoetsappige neo-impressionist Théo van Rysselberghe. Deze laatste is overduidelijk een publieksgerichte keuze, welbesteed aan de Haagse kak, die goed toeft bij een middagje museum met oogstrelende, maar vooral rustgevende, beelden. Nu directeur Van Krimpen zich hiermee van voldoende bezoekers verzekerd heeft, kan het Gemeentemuseum zich permitteren gelijktijdig een meer provocatieve tegenhanger te tonen. En gelukkig maar, want het is dit solo-optreden van Bernard Buffet dat de show steelt.
Hoewel de tentoonstelling het veelomvattende oeuvre van de Franse schilder Buffet (1928-1999) goed weergeeft, is er van een stereotiepe overzichtstentoonstelling geen sprake. Je wordt niet aan de hand van de curator meegenomen langs de verschillende fasen in de ontwikkeling van de kunstenaar. Hier biedt zijn oeuvre ook geen ruimte voor, want Buffets ontwikkeling is alleen te herleiden uit zijn onderwerpkeuze. Zijn beeldtaal is duidelijk, eenvormig en als je eenmaal een werk van Buffet gezien hebt staat het voor eeuwig in je geheugen gegrift. Buffets onderwerpen zijn grofweg chronologisch in te delen, van anonieme figuren en stillevens naar religieuze vertellingen, verbeeldingen van klassieke literaire werken (Dante’s Inferno), hommages aan oude meesters, illustraties bij moderne klassieken (gedichten van Baudelaire, Cocteau en Rimbaud), weemoedige herinneringen en tot slot de dood, vertaald in een serie meedogenloze skeletten, waarbij je het gevoel bekruipt dat ze eigenlijk zelfportretten zijn.
Harde lijnen en een sprankje hoop
De anatomische les naar Rembrandt, Olieverf op doek, 200 x 300 cm,1968, Collectie M.Garnier. |
Welk onderwerp Buffet ook aansnijdt, de onherroepelijke eenzaamheid van het menselijk bestaan is het eigenlijke thema dat verbeeld wordt, allemaal in dezelfde doordringende stijl met dikke zwarte strepen die de aanwezige kleuren naar de achtergrond duwen. Zijn werk doet denken aan de begin twintigste-eeuwse gebrandschilderde ramen van de Sacré-Coeur in Parijs, met hun slanke figuren en karakteristieke gestileerde lijnvoering en ze hebben diezelfde monumentale kwaliteit als het werk van Buffet. De personen die hij schildert, zijn dan ook geen individuen maar hoogst subjectieve vertolkingen van de mensheid in zijn algemeen, en op zijn ellendigst. Dit allegorisch neerzetten van zijn figuren is dan ook een terugkerend element in zijn werk. Zo is zijn hommage aan Rembrandts anatomische les een slimme ingreep om niet alleen een eerbetoon aan een overledene te schenken, maar daadwerkelijk de doden tot leven te wekken. Op deze re-make uit 1968 zijn de levende artsen asgrauw en lijkt alleen het ontvelde proefkonijn werkelijk vitaliteit te herbergen. Het werk lijkt ons te willen zeggen dat pas na het leven, waarin wij ons voortdurend achter een masker verschuilen, onze ware aard onthuld wordt.
Zijn werk bevat een existentialistische boodschap en zit vol symboliek, al is het niet altijd eenduidig op welke wijze die geïnterpreteerd dient te worden. En dat is juist wat zijn werk kracht geeft. De eenzaamheid en het verlangen naar contact is uitstekend verbeeld in Buffets illustraties uit 1957 bij La Voix Humaine, een monoloog van Jean Cocteau geschreven in 1930, waarin zijn handschrift van net zo’n grote beeldende kracht getuigen als zijn tekeningen. Wanhoop en eenzaamheid gaan gepaard met onzinnig geklets en verwoede pogingen ‘de ander’ te bereiken, met als gevolg een tragisch einde. Maar er klinkt ook hoop, zoals in het levensgrote schilderij Horreur de la guerre: Les fusilles (Het afschrikwekkende van de oorlog: de gefusilleerden)(1954). De titel, het grauwe kleurenschema en de anonieme figuren die of al ter aarde zijn gestort of hun noodlot opwachten, tonen de uitzichtloze situatie van een oorlog waar elk individu het risico loopt te allen tijde zonder enige rechtvaardiging terechtgesteld te worden. Tussen al dit verdriet is er echter een lege executiepaal zichtbaar; wat is er met dat slachtoffer gebeurd? Is deze persoon ontsnapt, heeft hij of zij op het laatste ogenblik amnestie gekregen? Ergens in dit beeld weet Buffet te overtuigen dat er ook vluchtwegen zijn en wij niet allen zondermeer gedoemd zijn de wreedheid van het menselijk lot te ondergaan.
Tegenstrijdige omstredenheid
Bernard Buffet, De Hel (naar Dante). Man met afgehakt hoofd, Olieverf op doek, 250 x 580 cm, 1976, Collectie M.Garnier. |
Bernard Buffet is een tentoonstelling die je lang bij blijft; de werken zijn intens en aangrijpend. Maar hoewel het werk uitzonderlijk mooi gepresenteerd is – de werken zijn ruimtelijk goed op elkaar afgestemd en versterken elkaar, terwijl er genoeg lege ruimte over blijft voor contemplatie – is het betuttelende toontje van het Gemeentemuseum ronduit storend. De biografische film, die nooit mag ontbreken bij een grootse solotentoonstelling, is ondersteund door een dweperig liftmuziekje, waarbij de uitleg de bestaat uit clichématige teksten als: “Het is als in de keuken, men kiest zijn ingrediënten om er smaak aan te geven.”
Ook de ondertitel een omstreden oeuvre wekt irritatie op. Behalve dat de beelden alle tekenen van een avant-gardistische en existentiële levenshouding vertonen, wordt nergens duidelijk dat Buffet niet de erkenning kreeg die hij verdiende. Ja, misschien niet binnen een kring van intellectuele kunstkenners van de diverse academies die Frankrijk rijk is, maar dat is slechts één argument. Het Gemeentemuseum doet juist haar uiterste best duidelijk te maken dat Buffet nooit om aandacht verlegen heeft gezeten. Vanaf zijn achttiende exposeerde hij zelfs met grote regelmaat, en niet in de minste expositieruimtes. Zijn hele leven lang heeft hij zijn werk aan de man kunnen brengen en Buffet is tevens de gelukkige bezitter geweest van een uitermate loyale patroon, Maurice Garnier, een galeriehouder die zich uitsluitend heeft toegelegd op het werk van Buffet. Het lijkt er sterk op dat het Gemeentemuseum poogt om met een scheutje sensatie het reguliere publiek, dat anders deze harde hoekige lijnen liever mijdt, de tentoonstelling in te lokken. Verder dient het bedillerige toontje er natuurlijk voor de brave burgermansgezinnen niet te lang wakker te laten liggen na het zien van deze scherpe en compromisloze beelden. Deze wijze van ‘bemoederd’ door het museum gestuurd te worden geeft voor sommigen vast de gewenste tekst en uitleg, maar ook als je hier niet van gediend bent, is een bezoek aan Bernard Buffet geen tijdverspilling. Zolang je je oren maar kan sluiten voor de kunstbemiddelende ruis en de beelden het werk laat doen.