Gesprekken die niet voor zich spreken
“Toon mij je platenkast en ik zeg je wie je bent”, was het motto van Eldoradio, het radioprogramma van Harry de Winter, dat de voorloper was van het televisieprogramma Wintertijd. In Wintertijd vertelden door de jaren heen zo’n honderdvijftig bekende Nederlanders hun levensverhaal aan de hand van historische muziekfragmenten. De beste gesprekken uit dat programma zijn in geschreven vorm terechtgekomen in het gelijknamige boek.
De Winter besluit elk van de interviews in dit boek met een kort nawoord. Hierin blikt hij terug op de gast en de uitzending van destijds. Zo schrijft hij over Mart Smeets: “Ik ben wel eens jaloers op hem, omdat hij iets kan wat ik niet kan: hij kan schrijven.” Daarbij opent dit boek met een interview met De Winter zelf, waarin hij zegt: “Ik pretendeer niet dat ik een journalist ben, ik ben een nieuwsgierige consument. Ik ben een ouwehoer.”
Beter had hij de tekortkomingen van de gedrukte versie van zijn tv-programma niet kunnen samenvatten. Harry de Winter is geen journalist, geen schrijver en geen interviewer en dat is aan dit boek af te lezen. Menig gesprek ontaardt in gekibbel over jongenskamertjes, playbackshows en problemen in de puberteit. Een goed gesprek over muziek wordt maar zelden gevoerd. Oké, van iedere gast staat een lijstje favoriete nummers en platen afgedrukt en elke geïnterviewde mag vertellen waar pa en ma vroeger naar luisterden, maar verder gaat De Winter niet.
Openhaard
Terwijl dat bij een aantal gasten juist zo interessant zou zijn. Persoonlijk zou ik bijvoorbeeld graag van Marco Borsato willen weten hoe hij tegen de hedendaagse popcultuur aankijkt, waarin het vooral draait om uiterlijk vertoon en voorgeproduceerde deuntjes. De Winter trapt deze open deur echter niet in en keuvelt in plaats daarvan over de Soundmixshow en de eerste hitsingle van de zanger: zaken die al tot in den treuren elders zijn besproken.
Het is kenmerkend voor de in totaal 29 gesprekken in dit boek. Het is duidelijk dat De Winter in zijn tv-programma gewoon een gezellig gesprek wilde voeren met zijn gasten, voor de openhaard en tussen posters van The Beatles. Deze gesprekken zijn nu bijna rechtstreeks naar papier vertaald, maar zonder de speciale setting en de muzikale fragmenten blijft hier maar bar weinig van over.
De enige meerwaarde die dit boek heeft ten opzichte van de tv-uitzendingen, zijn de eerder genoemde korte nawoorden van De Winter over zijn gasten. In enkele daarvan wordt aardig beschreven hoe een gesprek verliep of hoe een uitzending tot stand kwam, soms gebruikt De Winter het nawoord echter ook om zijn gasten nog een trap na te verkopen. Zo noemt hij Wouter Bos “een saaie, degelijke man” en Patty Brard “een sloerie, een ordinaire del”. Natuurlijk is het ontzettend goedkoop om naderhand op deze manier je mening over je gasten te geven. Aan de andere kant is het misschien wel het beste bewijs dat de gesprekken in dit boek niet voldoende kwaliteit hebben. Een goed interview spreekt namelijk voor zich, daar hoeft de auteur zelf niets meer aan toe te voegen.