Werkplek, studio en plaats voor experiment
Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst. Eind 2004 sneuvelde Catharine David, internationaal tentoonstellingsmaker (ondermeer verantwoordelijk voor Documenta X in Kassel) en nooit vies van het intellectuele debat, er door een combinatie van gebrekkige communicatie en onbegrip voor haar filosofische programmering. Na een periode onder waarnemend hoofd Hans Maarten van den Brink, werd onlangs de Duitse curator Nicolaus Schafhausen aangesteld als nieuwe directeur van de Rotterdamse kunstinstelling. Voor 8WEEKLY reden om hem aan de tand te voelen over zijn plannen. Welke rol ziet hij de komende jaren weggelegd voor Witte de With?
Nicolaus Schafhausen |
Als we in Witte de With arriveren, is Nicolaus Schafhausen nog druk in de weer met het regelen van de laatste zaken voor het debat dat later die dag zal plaatsvinden. Vandaag is de opening van de solotentoonstelling van Tue Greenfort, de Deense kunstenaar met een fascinatie voor het milieu en de recycling van afvalmateriaal in het bijzonder. Zichtbaar gespannen loopt Schafhausen op en neer. Het geeft ons zo pal voor het interview nog even de tijd om door de groepsexpositie Don Quijote en de solo-expositie van Greenfort te lopen.
Nicolaus Schafhausen (1965) heeft zijn sporen in de internationale kunstwereld inmiddels ruimschoots verdiend als directeur van de Frankfurter Kunstverein, waar hij sinds 1999 de scepter zwaaide. Daarnaast is Schafhausen verbonden aan het initiatief voor een ‘European Kunsthalle’ in Keulen, vooralsnog een virtueel instituut waarvoor hij ondermeer een lezingenreeks samenstelde. Iets wat hij ook zal blijven doen naast zijn functie als directeur van Witte de With.
Schafhausen heeft zich in eerdere functies voorstander getoond van het intellectuele debat, en is ook van plan om in Rotterdam op die voet verder te gaan. Hierdoor plaatst hij zichzelf in de lijn van de voormalige Witte de With-directeuren Catharine David en Chris Dercon, net als Schafhausen buitenlanders.
Nicolaus Schafhausen |
Als we in Witte de With arriveren, is Nicolaus Schafhausen nog druk in de weer met het regelen van de laatste zaken voor het debat dat later die dag zal plaatsvinden. Vandaag is de opening van de solotentoonstelling van Tue Greenfort, de Deense kunstenaar met een fascinatie voor het milieu en de recycling van afvalmateriaal in het bijzonder. Zichtbaar gespannen loopt Schafhausen op en neer. Het geeft ons zo pal voor het interview nog even de tijd om door de groepsexpositie Don Quijote en de solo-expositie van Greenfort te lopen.
Nicolaus Schafhausen (1965) heeft zijn sporen in de internationale kunstwereld inmiddels ruimschoots verdiend als directeur van de Frankfurter Kunstverein, waar hij sinds 1999 de scepter zwaaide. Daarnaast is Schafhausen verbonden aan het initiatief voor een ‘European Kunsthalle’ in Keulen, vooralsnog een virtueel instituut waarvoor hij ondermeer een lezingenreeks samenstelde. Iets wat hij ook zal blijven doen naast zijn functie als directeur van Witte de With.
Schafhausen heeft zich in eerdere functies voorstander getoond van het intellectuele debat, en is ook van plan om in Rotterdam op die voet verder te gaan. Hierdoor plaatst hij zichzelf in de lijn van de voormalige Witte de With-directeuren Catharine David en Chris Dercon, net als Schafhausen buitenlanders.
“Inderdaad, opmerkelijk, Witte de With heeft nog nooit een Nederlandse directeur gehad. Op de één of andere manier is men hier in Rotterdam altijd op zoek naar iemand die met de blik van een buitenstaander naar de lokale kunstwereld kijkt, iemand die contacten heeft in het buitenland. Mede daardoor is Witte de With inmiddels internationaal een grote speler en bekend bij belangrijke internationale kunstenaars en curatoren. Dat zie je niet vaak bij dergelijke jonge kunstinstellingen. Ik heb me, voordat ik besloot hier te beginnen, wel afgevraagd waarom de stad Rotterdam überhaupt een centrum als Witte de With wilde huisvesten. Rotterdam staat immers van oudsher bekend als arbeidersstad, niet echt een plek voor het intellectuele debat. Dat blijft een vreemd gegeven.”
Tue Greenfort, A Flies Composition, 2004 |
De ‘affaire Catharine David’ haalde destijds veelvuldig de nationale en internationale pers. Mede door de weerstand die het intellectuele debat in Witte de With opriep bij het college van leefbaar Rotterdam en CDA, moest David na veel kritiek vertrekken. Kun je als directeur eigenlijk wel functioneren in een stad waar je constant op de vingers wordt gekeken en waar zo’n slecht klimaat voor een meer intellectuele benadering voor hedendaagse kunst heerst?
“Laat ik vooropstellen, dat we vrij zijn om te doen wat we willen en om de tentoonstellingen te maken die wij willen maken. Kijk, helemaal onafhankelijk ben je natuurlijk nooit. Je zult in zekere zin altijd beïnvloed worden door randzaken, maar we worden niet uitsluitend gefinancierd door Rotterdam, en zijn dus ook geen totale verantwoording schuldig aan de stad. Het klopt wel dat de stad veel problemen had met het programma van Catharine David. De kritiek was dat het programma te intellectueel zou zijn, te hermetisch. Iets waar ik het absoluut niet mee eens ben. Ik vond haar programma juist erg sterk, met de Arabic World heeft ze veel allochtonen in Witte de With gekregen. Dat was wel een goede zet in een stad waar veel Arabische jongeren wonen. Maar al met al was de communicatie niet je van het. Achteraf gezien is het moeilijk te zeggen waaraan het precies schortte. Het is wel zaak om snel van de negatieve beeldvorming af te komen.”
Uit zijn eerdere functies blijkt dat Schafhausen zich doorgaans richt op twee pijlers: het intellectuele debat en het grote publiek, twee zaken die vaak moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Het grote publiek zit immers helemaal niet te wachten op het intellectuele debat?
“Ik ben ook niet zozeer op zoek naar het grote publiek, als wel naar een voor Witte de With interessant en geïnteresseerd publiek. Publiek dat iets kan met waar wij hier mee bezig zijn.”
“Ik zie de huidige periode als een opstartperiode”, zo vervolgt Schafhausen. “We proberen verschillende theoretische programma’s uit om te zien wat wel werkt en wat niet. Het programma van Unraveling Rotterdam is hier een goed voorbeeld van; een publiek debat over zaken uit het veld van de visuele cultuur met mensen uit de lokale scene. Ik vind het interessant om mensen bij elkaar te brengen, om te zien waartoe dat leidt. Ik ben ook zeer geïnteresseerd in de context, niet alleen in de stedelijke context, maar ook in de landelijke. Wat is bijvoorbeeld de culturele context van Nederland? Wat betekent het NEE tegen de Europese Grondwet voor de positie van Nederland in Europa? Daarover is nog helemaal niet gepraat.”
“Ik denk dat dat het ook is waarom ik hier ben aangenomen; het ontrafelen van het instituut en het in kaart brengen van de stedelijke en landelijke context. Zeg maar het herdefiniëren van de rol die Witte de With speelt in zowel de Nederlandse als de internationale kunstwereld. Daarnaast heb ik ook voorstellen gedaan om de fysieke ruimte van de instelling aan te pakken. Daarvoor heb ik een artistieke adviesgroep samengesteld bestaande uit zes mensen uit de internationale kunstwereld, waaronder Liam Gillick. Het gaat hier om gevestigde namen in de kunstwereld. Mensen die niet hoeven te profiteren van de naam die Witte de With heeft opgebouwd. Het is eerder andersom. Wij kunnen profiteren van hun kennis en van hun netwerk. Ik zal ze bijvoorbeeld advies vragen bij de presentatie van tentoonstellingen. Witte de With zal uiteindelijk wel zelf de beslissingen nemen. Ook zullen ideeën in Witte de With altijd centraal blijven staan. De vorm komt pas daarna. Er mag ook best eens een minder kunstwerk bijzitten. Het gaat ons om het grote geheel, om het totaalplaatje. We zijn immers geen museum, waar alleen the greatest hits te zien zijn. Ik zie Witte de With als een werkplek, een plek voor het experiment, een studio”
Ook andere kunstinstellingen in Nederland, zoals De Appel en BAK, basis voor actuele kunst, leggen de nadruk op ‘het intellectuele debat’. Waarin onderscheidt Witte de With zich volgens Schafhausen van deze kunstinstellingen, gezien dit debat en het ontwikkelen van een discours? Is het voor het Nederlandse kunstklimaat niet veel verstandiger om samen te werken?
“Allereerst, er bestaat niet zoiets als concurrentie. De Appel kiest vanuit haar achtergrond voor een iets andere benadering met hun Curatorial Training Program, het opleidingstraject voor jonge curatoren. Als het zin heeft om samen te werken, zullen we dat zeker niet nalaten. Maar ook hier geldt: het is vaak moeilijk om iedereen aan dezelfde tafel te krijgen. Ik denk ook dat zoiets niet de taak moet zijn van individuele instituties. Ik zie hier een taak weggelegd voor grotere, cultureel-politieke organisaties, zoals de Mondriaanstichting en OCenW. Waarom maken ze geen nieuwsbrief, zoals ze dat wel doen voor de grote musea? Overheidsorganen houden zich over het algemeen niet bezig met public relations. Een slechte zaak als je het mij vraagt. Aan de ene kant klagen ze -bijvoorbeeld over het aantal bezoekers en het aantal allochtonen dat binnenkomt, aan de andere kant doen ze weinig tot niks om het publiek op de hoogte te brengen van wat instituties als Witte de With doen. Dat vind ik onbegrijpelijk!”