Over mooie gebouwen
Waarom kunnen we ons door de inrichting in een huis erg prettig voelen? Hoe komt het dat het soms zo moeilijk is aan te geven wat een mooi gebouw is? En waarom zijn jaren vijftig flats soms zo lelijk? In zijn nieuwe boek De architectuur van het geluk gaat filosoof Alain de Botton in op deze vragen, die ons allemaal wel eens te binnen zijn geschoten. Hij onderzoekt deze nieuwsgierigheden en problemen, maar probeert bovenal antwoord te geven op de vraag wat een mooi gebouw nu tot een mooi gebouw maakt.
In 2000 verscheen De Bottons Consolations of Philosophy, zijn eerste non-fictie werk na een aantal romans, waarin hij oude filosofen ‘gebruikt’ om hedendaagse problemen te verzachten. Zo geeft hij in het hoofdstuk Not Having Enough Money een aantal tips om zonder geld te kunnen genieten. Hij haalt de Griekse filosoof Epicurus aan als voorbeeld van iemand die in zijn filosofie op zoek was naar het genot. Hoewel er veel geruchten waren dat hij dit vooral zocht in uitwassen, weet De Botton te vertellen dat Epicurus eigenlijk vrij sober leefde. En, stelt De Botton, je kunt geheel gratis ontzettend genieten van een mooi uitzicht. Ook in zijn vorige boek Statusangst (2004) combineerde hij de hedendaagse ‘zorgen’ met filosofische inzichten om een hedendaags fenomeen – de drang te presteren en ondertussen het gevoel te hebben altijd tekort te schieten – te analyseren.
In De architectuur van het geluk doet De Botton opnieuw iets soortgelijks. Hij probeert ons op een andere manier naar gebouwen te laten kijken en ons daar zelf vragen bij te laten stellen. Alain de Botton onderzoekt met ons wat het ene gebouw afzichtelijk, maar het andere juist heel bijzonder en het bekijken waard maakt. Zijn manier om architectuur te bespreken is erg ‘menselijk’ in de zin dat hij veel relateert aan dingen uit het dagelijks leven. Hij behandelt de architectuur niet zozeer als een verheven onderzoeksgebied, maar eerder als een fenomeen waar iedereen nu nog te weinig aandacht voor heeft en waarop hij graag de aandacht zou vestigen.Van de hak op de tak
De aanpak van De Botton kenmerkt zich vooral door uitgebreid vertellen met het liefst zoveel mogelijk verschillende (deel)onderwerpen – dingen die hem tijdens het schrijven invielen en waar hij graag over wil uitwijden. Hij gaat daarbij misschien niet altijd even grondig te werk. Om de stelling te onderbouwen dat een maatschappij in de architectuur van haar eigen tijd op zoek zal zijn naar eigenschappen die ze niet terug vindt in de samenleving zelf, haalt hij de theorie van de Duitse kunsthistoricus Wiliam Worringer aan. Worringer betoogt dat abstracte kunst, die zich laat kenmerken door geordendheid, door rechte lijnen, juist in het allerminst geordende maar roerige New York van de jaren twintig van de twintigste eeuw kon ontstaan. Realistische kunst was door haar spiegeling aan de werkelijkheid eerder een manier om weg te vluchten uit het grauwe bestaan van de tijd. In roerige tijden zullen dus eerder koele strakke gebouwen te zien zijn, zoals bijvoorbeeld het geval was in de jaren twintig waarin in ook de abstracte kunst van bijvoorbeeld Mondriaan werd gemaakt. Als voorbeeld van realistische kunst noemt hij de versierselen in de zeventiende-eeuwse Franse paleizen; deze ornamenten en tierlantijnen deden de ellende buiten de deur, zoals de pest, vergeten.
De theorie is interessant, maar doordat De Botton slechts een aantal pagina’s aan deze ideeën besteedt, neemt hij geen ruimte voor kritiek op de theorie. Een kanttekening bij de theorie van Worringer zou kunnen zijn dat de realistische kunst juist een weerspiegeling is van dat wat mensen zo waarderen aan hun samenleving. Het is niet simpelweg een manier om de tijd te ontvluchten, als wel om dat beeld van geordendheid versterkt te zien en de tevredenheid over de huidige inrichting van de samenleving te bevestigen. Daarnaast is de link naar architectuur ook voor De Botton lastig te maken; het onderscheid tussen ‘realistisch’ en ‘abstract’ is minder strikt te maken voor architectuur. Door niet diep op andere ideeën over deze theorie in te gaan, zijn De Bottons argumenten soms minder krachtig.
Een conclusie is geen verplichting
De architectuur van het geluk biedt, anders dan een overzichtsboek van architectonische hoogstandjes, niet zozeer een simpele canon, maar veel meer vragen en interessante antwoorden. Het uitgangspunt is niet het gebouw, maar wij, de mensen die dat gebouw bekijken en die zich willen laten omringen door dat gebouw. De Botton neemt niet het startpunt van een architect, of een deskundige, maar probeert als een geïnteresseerde leek nauwkeurig naar gebouwen te kijken en die dingen te beschrijven die hem opvallen, die hij mooi vindt. Hoe los de opzet van dit boek verder ook lijkt te zijn, De Botton eindigt toch stellig, door een vijftal elementen te noemen waaraan een mooi gebouw zou moeten voldoen. Eigenlijk is dat een onmogelijke opgave, zo geeft hij zelf ook aan, want als er gebouwd kon worden volgens vaste regels werden er alleen nog maar mooie gebouwen gemaakt. Het resultaat van zijn onderzoek naar architectuur zou niet hoeven eindigen met een vijftal elementen die mooie architectuur zou bevatten; de zoektocht naar wat architectuur met ons doet was al interessant genoeg.