Tussen afstand en intimiteit
In het Frisiamuseum, Museum voor Magisch Realisme in Spanbroek, is tot en met 25 juni de tentoonstelling Andrea Martinelli. Het gezicht en zijn schaduw te zien. Het is voor het eerst dat het werk van de zeer getalenteerde Italiaanse realistische schilder/tekenaar Andrea Martinelli (1965) in Nederland te zien is. Hoog tijd om deze kunstenaar eens op te zoeken in zijn atelier in Prato.
“Vroeger vond ik het moeilijk om te praten, ik heb met de jaren geleerd om er mee om te gaan”, vertrouwt Andrea Martinelli me tussen de bedrijven door toe. Hij staat bekend om zijn gesloten karakter en geïsoleerde bestaan. Als dit
waar is, weet hij het uitstekend te camoufleren. Openhartig vertelt hij tijdens het interview over zijn leven, zijn werk, zijn familie en zijn religie. “Ik voel me, in tegenstelling tot de meeste mensen, erg op mijn gemak in mijn isolement”, vertelt hij verder. Zijn atelier past goed bij dit beeld. Een lange trap leidt naar een besloten atelier en doet denken aan het archetypische beeld van de ‘kunstenaar in de ivoren toren’, die vanuit zijn eigen wereld een blik werpt op de omgeving om hem heen.
Martinelli in zijn atelier te Prato |
Het atelier doet verrassend huiselijk en levendig aan. De perfect afgewerkte, gedetailleerde schilderijen doen een meer klinische ruimte vermoeden. Op zijn bureau liggen talloze potloden, staan jampotten waar ooit heerlijke Toscaanse marmelade inzat, nu gevuld met penselen en trekt een berg met potloodslijpsel de aandacht. Een gezellige open haard siert de hoek waarnaast een ezel met daarop een immens portret staat. Een geschilderde grijsaard staart ons aan met een blik die het midden houdt tussen desinteresse en vermoeidheid. Alle rimpels en imperfecties claimen hun aanwezigheid door hun opgeblazen formaat en geprononceerde uitwerking, zonder daarbij opdringerig te zijn. Ze zeggen ‘ik ben hier en
ik blijf hier’ en dat is een geruststellende gedachte.
Hier zwoegt een kunstenaar die zich tien uur per dag, zes dagen in de week in zijn atelier ophoudt en als een bezetene werkt aan zijn portretten en daarnaast echtgenoot en vader is. “Ik heb het gevoel dat ik een gave heb gekregen
en dat ik geen tijd te verliezen heb. Tekenen is altijd mijn grote fascinatie geweest. Omdat ik zo verlegen was, was dit de enige manier om me te presenteren aan anderen. Ik hoop dat tekenen nog lang mijn dagelijkse gebed mag zijn”.
Martinelli is zoals de meeste Italianen katholiek en werkt daarom niet op zondag. Vol trots laat hij zijn parochiekerk zien en gaan we op een bankje zitten dat uitkijkt over een terras vol met ‘interessante koppen’. “Ik vind hier veel gezichten die me aantrekken. Soms sla ik de mensen hier gade en ga ik zitten schetsen.”
‘Het gezicht van de grote opa I’, 2004, gemengde techniek op paneel |
“…Ik denk dat kunstenaars nog steeds iets belangrijks kunnen zeggen met het schilderen van de mens…”
Il volto, ‘het gezicht’, heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de Pratese kunstenaar. Op de vraag waar een ‘interessante kop’ aan moet voldoen, kan hij geen direct antwoord geven. Een snelle blik op zijn portretten leert ons dat het vooral om oudere mannen gaat, die een trieste indruk maken. Een enkele keer zien we een jonge vrouw, maar met
een uitdrukking op het gezicht, waar frustratie van af te lezen valt. De gezichtsuitdrukking wordt versterkt door het formaat en een weergaloos oog voor detail, waar geen porie aan ontkomt. “Oude gezichten vertellen een verhaal. Anders dan jonge mensen, kunnen ze geen masker opzetten, omdat hun emoties gedurende hun leven vastgelegd zijn in hun gelaat. Mijn doel is altijd om achter het masker te komen… de schaduw te ontdekken van een karakter. Bij vrouwen is dit
moeilijker.” Het ontwaren van een interessant gezicht, is iets dat de kunstenaar overkomt, terwijl hij de dagelijkse weg van zijn huis naar zijn atelier loopt. Tijdens een reconstructie van deze wandeling passeren we talloze winkeltjes; de
tijdschriftenwinkel, de ijzerwarenhandel, de boekhandel en de stoffenwinkel. In ieder van deze, vaak ambachtelijk aandoende winkels, kan een nooit vermoede bron van inspiratie schuilen.
De krantenverkoper komt naar buiten als hij zijn vriend Andrea voorbij ziet lopen en vertelt hoe diep geroerd hij was toen de keuze van een portret op hem viel. Hij steekt een aandoenlijk relaas af: “Ik ben ontroerd dat een van de
grootste kunstenaars van Italië heeft besloten om uitgerekend mij na te schilderen. Niet het natuurgetrouwe of de schoonheid hebben mij versteld doen staan, maar het feit dat hij een portret van mijn ziel heeft gemaakt”. Een
schijnbaar toevallige voorbijganger vult het duo aan. Onherkenbaar tot hij zijn gezicht plooit tot een geluidloze schreeuw; het is il Filosofo. De bekende geleerde van Prato heeft een onopvallend en zachtaardig gezicht als hij niet zijn vereeuwigde pose aanneemt. Martinelli’s kunstenaarsoog zag blijkbaar iets heel anders. “Ik heb hem in een schreeuw laten poseren voor de camera, omdat hij een heel markant gezicht heeft, dat een nooit geslaakte schreeuw op zich geschreven had. Ik had het gevoel dat er iets binnen in hem omging wat nooit naar buiten kon komen. Ik zei tegen hem “schreeuw en gooi je woede eruit!” Zo ontstond het portret l’Urlo del Filosofo – ‘De Schreeuw van de Filosoof’. Deze kunstenaar probeert iets te ‘geven’ aan de mensen uit zijn geliefde Prato en het is duidelijk dat dit hem in
dankbaarheid wordt afgenomen. Naar zijn idee moet de interesse in de mens weer op de eerste plaats komen en daarmee schaart hij zichzelf in de traditie van Leonardo da Vinci, Michelangelo, Holbein en Dürer, maar ook hedendaagse kunstenaars zoals Lucian Freud en Stanley Spencer. Volgens hem hebben musea ten onrechte gedacht dat de menselijke figuur als onderwerp te
veel in het verleden lag en kunst verzameld waarin de mens afwezig is. “Ik denk dat kunstenaars nog steeds iets belangrijks kunnen zeggen met het schilderen van de mens. Schilderen, dat wil zeggen op de klassieke manier, betekent moeite doen en je inzetten. Dit wordt geboren uit de liefde voor het leven en grotendeels hebben we dit verloren. Toch zie ik om me heen een herwaardering van het vak. Ik merk het op de academies, waarbij er weer meer contact is met het materiaal.”
‘Gezicht – Schaduw II (of Betta)’, 2005, gemengde techniek op paneel |
De schilder-tekenaar duikt in karakters door gezichten tot in de kleinste details te onderzoeken. Heeft er ooit iemand beter naar een gezicht gekeken dan hij? Ieder onderdeel heeft tien uur bewerking nodig; voor de neus, een oog,
nog een oog. Dan rijst de vraag over de relatie van de modellen tot de kunstenaar. Het kan haast niet anders dan dat er een intieme sfeer moet zijn geweest gedurende de tientallen uren dat de ‘uitverkorenen’ model hebben gezeten om het
beoogde effect te bereiken. Hoe kan een man die zo gesteld is op zijn isolement, mensen zo lang toelaten in zijn ivoren toren? Hoe kunnen de geportretteerden op hun beurt het lef opbrengen om zich al die tijd bloot te geven aan de
onderzoekende blik van de kunstenaar? De portretten kijken de toeschouwer en dus ook de kunstenaar direct aan! Ronduit een intieme situatie. Het beeld van de situatie neemt een verrassende wending als duidelijk wordt, hoe het er echt aan toeging. Het antwoord schuilt in de fotografie. “Om zo diep op iemand in te gaan, moet ik eerst afstand nemen. Ik kan het model niet natekenen in mijn atelier. Ik maak een serie foto’s en daar kies ik er dan een van. Ik wil een
momentopname schilderen. De lens ziet meer dan het blote oog. Het fotografische middel maakt het mogelijk om het specifieke beter te ontwaren.” Slechts enkele minuten hoefde er geposeerd te worden.
‘Schilder-tekenaar’ is in principe de enige juiste benaming die op hem van toepassing is. Weliswaar worden zijn werken aangeduid als ‘schilderijen’, zijn geheel eigen techniek maakt duidelijk dat er meer potloden dan penselen aan te pas komen. De intensieve bewerking bestaat uit verschillende fasen die elk veel tijd in beslag nemen. Het hele proces begint in de werkplaats van zijn schoonvader, waar hij zelf opgeleid is tot lijstenmaker. “Hier ben ik geboren als kunstenaar en had ik mijn eerste kennismaking met het materiaal. Ik heb hier tien jaar lang gewerkt als ambachtsman en decorateur. Ik heb de techniek meegenomen als bagage in mijn huidige werk.” Zware houten panelen worden met tientallen lagen gesso bewerkt. De gesso heeft als hoofdbestanddeel konijnenlijm en moet goed verwarmd en regelmatig aangebracht worden. Als dit na enkele dagen opdroogt, zijn ze klaar om de vele trappen opgedragen te worden naar de studio. Een zware klus, gezien het formaat van de panelen.
‘De Tweelingschaduw’, 2004-2005, gemengde techniek op paneel |
“Ik verdwijn dan te diep in het personage en moet afstand nemen…”
De schilder van de trieste gezichten mengt hier olie met pigment en soms ook wat as van de open haard om tot tinten van grijs en bruin te komen. Tot op dit punt, is er qua techniek geen verschil met die van de oude meesters. Na een paar dagen begint hij een tekening op te zetten met pastelpotlood. Met een donkere en een lichte kleur ordent hij de schaduwrijke en de oplichtende vlakken, zodat er een driedimensionaal gezicht te voorschijn komt. Er is in deze fase geen ruimte voor details. Na een tweede laag olie, begint hij wederom te tekenen om de dieptes en hoogtes meer te prononceren. Schrijnend langzaam werkt hij centimeter voor centimeter aan het landschap met heuvels en dalen dat voor hem opdoemt; ‘landkaarten’ noemt hij ze. Het gekras van het potlood op het paneel en een ademhaling die concentratie verraden, vormen dan de enige geluiden. De laatste fase is een bewerking met tempera, een traditionele verfsoort op basis van ei, waarin de glans op het voorhoofd, de haren van een snor of een verdwaalde moedervlek vorm krijgen. Het is niet moeilijk voor te stellen dat deze kunstenaar de wereld om zich heen vergeet als hij aan het werk is. “Meestal werk ik aan drie of vier schilderijen tegelijk, omdat ik mezelf anders letterlijk los moet rukken van mijn werk. Ik verdwijn dan te diep in het personage en moet afstand nemen. Dan begin ik aan een ander schilderij.”
Op het bankje bij de parochiekerk neemt zijn zoontje naast hem plaats. Met een smekende uitdrukking zegt hij: “Wil je mij ook naschilderen…?” “Goed, dan beloof ik dat, maar ik wil het helemaal niet. Je bent veel te mooi om na te schilderen.” Zelden heeft hij iemand geschilderd die dicht bij hem staat. Hij kan namelijk moeilijk afstand nemen en objectief kijken naar een dierbaar persoon.
Het interview eindigt in het atelier met de lange trap. Het is een hartelijk en echt Italiaans ‘addio’. Toch kan ik me niet anders voorstellen dan dat hij opgelucht is dat hij weer in zijn vertrouwde isolement is. Terwijl we de lange trap aflopen, hebben we de ruimte om afstand te nemen van wat we van zo dichtbij hebben gezien; Andrea Martinelli de mens en de kunstenaar.