De rituelen van een roman
“Is het auto-biografisch?” Onder de lezers van Kees ’t Harts laatste roman De Krokodil Van Manhattan zal er ongetwijfeld één zijn die de vraag besmuikt stelt aan de schrijver, wanneer de mogelijkheid daar is. In het NRC Handelsblad nam ’t Hart er onlangs al een voorschot op. Ja, inderdaad: hij was in New York geweest. En hij logeerde toen ook bij antiekhandelaar Theo Xoranvitis, de zogenoemde ‘krokodil’ uit de titel. Toch is hoofdpersoon Kees ’t Hart een rasechte literaire constructie.
Deze ikfiguur doet onmiskenbaar denken aan de protagonisten van Stefan Hertmans’ Harder Dan Sneeuw en Stefano Benni’s De Snelvoetige Achilles – beiden tot op zekere hoogte postmoderne romans. De hoofdpersoon is een warhoofd van het zwaarste soort: hij valt alsmaar in slaapt, heeft wanneer hij iets wil zien steeds de zon in de ogen, begrijpt of verstaat zijn gespreksgenoten niet, is verre van doortastend en laat zich door zijn seksuele zucht in ongemakkelijke situaties brengen. De drie romans zelf frustreren de lezer in zijn verlangen naar een degelijk plot, overspoelen hem met schijnbaar flauwe geintjes, maken van de ensceneringen een rommeltje, scheiden bijzaken niet van hoofdzaken en vallen in herhaling. Ook al zijn alle aangemerkte minpunten duidelijk met voorbedachte rade aangebracht, dit zijn geen boeken die doorgaans een positieve ontvangst krijgen. De Krokodil van Manhattan mocht alleen van het NRC blijven.
Beleidsmedewerker
De Kees ’t Hart van deze roman is een beleidsmedewerker van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Hij reist af naar de befaamde Juilliard School in Amerika om daar advies te krijgen over nieuw op te zetten opleidingen in Leeuwarden. Via een advertentie in New York Review of Books vindt hij een slaapplek bij de raadselachtige Theo en diens kefgrage hondje. Theo heeft zijn appartement merkwaardig genoeg volgestouwd met antiek, dat hij in zijn winkel aan Broadway verkoopt. ’t Hart moet er steeds voor waken iets om te stoten. “Alles was ook hier overwoekerd met beelden en betekenissen die geen enkele samenhang met elkaar vertoonden”, klinkt het in het boek.
Bij Theo thuis komt Kees ’t Hart in aanraking met diens eigenaardige kennissenkring. Hiertoe behoort onder meer Eric Walpot. Bij eerste kennismaking is het een in koeterwaals pratende zwarte man. Maar als ’t Hart een dag later een poëziefestival in Central Park bezoekt, blijkt dezelfde Walpot een bekend dichter en toneelschrijver. ’t Hart had diens naam niet goed verstaan. Die luidt in werkelijkheid Derek Walcott: winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur van 1992. Een beroemdheid dus. Kortom, niets is wat het lijkt in Kees ’t Harts schlemielige wereld.
Dat geldt voor alles en iedereen. Van geen van de mensen die hij ontmoet, begrijpt ’t Hart wie diegene nu werkelijk is. Hij weet niet te achterhalen waarmee ze de kost verdienen, hoe ze precies heten en wat ze van hem willen. Bij de Juilliard School krijgt hij eveneens niks gedaan. Degenen met wie hij afspraken had staan, blijken ineens met vakantie of druk bezet. Krijgt hij wel iemand voor zich, dan is ’t Hart te wantrouwend voor een productief gesprek.
Harkarvy
Eén persoon wil ’t Hart buitengewoon graag onder vier ogen spreken: dansdocent Benjamin Harkarvy, die tot de oprichters van het Nederlands Danstheater hoort. ’t Hart ziet de man bij toeval een huppeltje op het podium doen en al gauw wordt het zijn grootste missie om in contact te komen met de terminaal zieke Harkarvy († 2002). Als Kees ’t Hart tenminste met hém kan praten, dan komt het wel goed met dat beleidsrapport dat hij terug in Leeuwarden zal moeten presenteren. Maar alle hoop op een mooi afgerond einde wordt in dit boek met wortel en al uit de grond gerukt, voordat het ook maar de kop opsteekt.
Want De Krokodil van Manhattan drijft op het eeuwig gefrustreerde verlangen. Kees ’t Hart zal nooit bereiken wat hij wil bereiken. Het rituele aspect van die zoektocht is van groter belang dan de uitkomst. Alles voelt voor ’t Hart aan als een ritueel, waarvan hij de betekenis niet weet, maar waaraan hij wel meedoet. Dát is de essentie van deze roman, en die wordt een paar keer mooi in beeld gebracht: tijdens ’t Harts eerste nacht bij Theo slaapt diens zus Dorty (of was het Dorothy?) in dezelfde kamer. Voor het slapen gaan, kleedt zij zich voor ’t Harts ogen uit – de voyeur zelf noemt het gedurende het hele boek “het ontblotingsritueel”. Een dag of wat later trekt ene Lucia in Theo’s keuken haar trui uit. Als op afspraak raakt het hele gezelschap beurtelings kort haar borsten aan. Wat de zin van dit alles is, ontgaat Kees ’t Hart. Maar op een melancholieke wijze lijkt het allemaal oké.
Het zijn de beste momenten uit dit verhaal. Voor de rest is De krokodil van Manhattan tamelijk vervelend. Dat wordt niet verholpen doordat de roman daar openlijk voor uit komt. Kafka’s personage K. is in de ketel met Ironie gedonderd en komt er nu als Kees ’t Hart uitgekropen. Ik vond hem eerder leuker.