Een waterval van woorden
Eén nacht per jaar wordt het Vredenburg omgeturnd tot een tempel voor de dichtkunst. Zaterdag 25 maart was het weer zo ver: de zesentwintigste editie van de Nacht van de Poëzie had plaats in de Utrechtse concertzaal. Meer dan twintig Nederlandstalige dichters lazen voor uit eigen werk. De presentatie van “deze roetsjbaan langs de mogelijkheden van de taal” was in handen van oudgediende Piet Piryns en nieuwkomer Menno Wigman.
Gerrit Kouwenaar |
Om acht uur ’s avonds werd de Nacht ingeluid door de zelfspottende Vrouwkje Tuinman en om iets voor drieën afgesloten door de meer traditionele Kees van Domselaar. In de tussenliggende tijd kreeg het publiek een grote variatie aan woordkunstenaars voor zijn kiezen, maar waren er ook muzikale ’tussendoortjes’ geprogrammeerd als Dayna Kurtz, Mist en de Jazz Juniors. De – kwalitatief goede – mix zorgde voor een geslaagde avond, maar veroorzaakte opschudding noch verbazing. Echt nieuwe talenten waren er niet te ontdekken.
De vaart zat er in ieder geval lekker in; iedere poëet, waaronder Charles Ducal, Esther Jansma, Micha Hamel, Eva Cox, Ivo de Wijs en Joost Zwagerman, kreeg ongeveer tien minuten tot zijn of haar beschikking. Deze ten minutes of fame waren voor een enkeling te veel eer, terwijl ze veel anderen duidelijk tekort deden. Een wat minder hoog tempo en meer tijd voor degenen die dat toekomt, had geen kwaad gekund.
H.C. ten Berge is altijd geloofwaardig
Voor wat P.C. Hooftprijs-winnaar H.C. ten Berge te zeggen heeft, moet je wel respect hebben. Zo gedistingeerd en statig als zijn uiterlijk is, zo draagt hij ook zijn gedichten voor. Met een diepe basstem verhaalde hij in dichterlijke vorm (vanzelfsprekend) over thema’s als geboorte en dood. Zo bracht hij bijvoorbeeld zijn contemplatieve gedicht Spreeuwen in het stadsmoeras ten gehore. Zijn laatste gedicht besloot hij met de geruststellende vaderlijke frase:
Weet je
dat bijna niets er toe doet..
Op het moment dat hij dat zegt, geloof je het ook. Al is het maar voor even. En dat is knap. Maar tijd om zijn woorden echt te laten bezinken was er niet, want de volgende dichter, Peter Holvoet-Hanssen, stond alweer te trappelen.
Tsjêbbe Hettinga |
Tsjêbbe Hettinga heeft de blues
Een optreden van Tsjêbbe Hettinga is altijd de moeite waard. Zijn gedichten vragen erom beluisterd te worden. Hettinga droeg tijdens de nacht een gedicht voor in het Fries en hoewel op de beamer achter hem de Nederlandse vertaling te lezen was, begrijp je – ook als niet-Fries, de boodschap beter als je gewoon naar hem luistert. De melancholieke Hettinga heeft een opmerkelijk talent voor de blues die je raakt, midden in het hart. Wanneer Hettinga smeekt:
Jongen, kleine jongen,
Roep me, roep me terug, terug
…voel je zijn wanhoop. Hij is een meester in het overbrengen van emoties. Al zijn voordrachten doet hij dan ook uit het hoofd. Niet vanwege zijn slechte ogen, maar vooral om zo goed mogelijk “in zijn teksten te kunnen zitten” en de gevoelslading zo sterk mogelijk te kunnen overbrengen. Hettinga, ook als saxofonist actief, vergelijkt dat graag met het brengen van een muzieksolo.
Kouwenaar en Eijkelboom geven levenslessen
Jan Eijkelboom is geen performer. Hij spreekt wat onduidelijk en maakt geen aanstalten om met het publiek in contact te treden. Toch wil je als toeschouwer horen wat hij te zeggen heeft. Misschien draagt hij wel een geheim met zich mee dat alleen te ontdekken is voor diegenen die zijn woorden voorzichtig aftasten en geconcentreerd proberen te volgen wat hij vertelt. Uit veel van zijn dichtregels is een wat treurige levensles te onttrekken:
Het licht legt zich er maar bij neer
Tegen dit grauw is geen kruid te wassen
Waar Eijkelboom de verantwoordelijkheid graag buiten zichzelf zoekt, moedigt Kouwenaar ons juist aan het heft in eigen handen te nemen.
Als je je sleutel mist zoek eerst
In je eigen deurslot, als je dood moet
Geef je plant nog wat water, klop niet
om regen uit het verlaagde plafond, maak het
Jan Eijkelboom |
Het is maar net hoe je pet staat; soms heb je zin jezelf te verdrinken in de wat zwartgallige visie van Eijkelboom. Een andere keer kan een gedicht van Kouwenaar je een gevoel van hoop geven. Het was een nacht waar, zoals al eerder gezegd, qua kwaliteit niets op af te dingen was. Er waren goede dichters (met als hoogtepunten degenen die hierboven uitgebreid aan bod zijn gekomen). Het was alleen net iets te veel. Dichtkunst heeft in veel gevallen de tijd nodig om begrepen te worden. Ook zou het leuk zijn wanneer er een nieuw talent tussen deze gevestigde namen te vinden zou zijn geweest. Dus voor volgend jaar: iets meer verrassing en wat minder dichters die wat meer tijd tot hun beschikking krijgen.