Huilen tussen de Haagse hyena’s
‘Kind, je bent prachtig en je hebt geld.’ Een Haagse succesformule, naar het schijnt. Dat het bij lange na niet genoeg is voor Eline Vere, de Madame Bovary van de Nederlandse literatuur, blijkt uit de vierde Couperusbewerking van Ger Thijs.
Een tragedie op zichzelf
Eline, gespeeld door in een scharlakenrood gehulde Hanne Arendzen, is een tragedie op zich: melancholisch, altijd verlangend naar meer en te groot van geest voor de stad waarin ze opgroeit. Haar liefdesleven beperkt zich tot bindingsangstige advocaten en onbereikbare operazangers. Als ze dan eindelijk met één voet in het huwelijksbootje staat, laat ze datzelfde bootje verzuipen in een onstilbare innerlijke storm.
‘Dat is toch heel eenvoudig, een man kiezen? Ga voor degene met de grootste bankrekening. En de neuzen, je moet kijken naar de neuzen.’ Thijs weet de bekrompenheid die het Haagse milieu van Eline kenmerkt, te vangen in scherpe dialogen die, ondanks het archaïsche taalgebruik, vaart hebben – in ieder geval tot de tweede helft.
Eline’s ondergang
Gezien de tragiek van Couperus’ vertelling is het opvallend hoe jolig het stuk is. Neef Vincent (Vincent Croiset), wordt neergezet als een lompe vrijbuiter met een bierbuik en incestueuze neigingen – prima, maar moet hij dan ook nog op het toneel verschijnen in een matrozenpak van drie maten te klein? Nettie Blanken als tante Elize is rijkelijk bedeeld met oneliners: ‘Ik vroeg om een theekópje, niet om een kopje thee.’ Toppunt is wel Henk, die gespeeld wordt door Nico de Vries. ‘Jij bent gewoon een Henk,’ aldus zijn echtgenote Betsy. ‘Geen Henry.’
Ze hebben de functie van de hyena’s in The Lion King: er moet ergens om gelachen kunnen worden als er voor de rest alleen maar wordt gehuild. De eerste helft kan het stuk dat prima dragen, en op sommige momenten is het zelfs een toevoeging. Het tweetal Jeanne (Nina Goedegebure) en Cateau (Julia Herfst) levert met hun gekat en geroddel bijvoorbeeld een mooie bijdrage, in die zin dat ze een typerend beeld geven van de kring waarin Eline opgroeit.
Tegen het einde worden de hyena-personages echter vooral storend en stort het stuk, synchroon met Eline zelf, in. Ergens moet er in het meisje een overgang hebben plaatsgevonden van beginnende depressie naar complete waanzin, maar die valt tussen de grappen door niet meer te zien. De zelfmoord lijkt nauwelijks onderbouwd; het is een plotselinge kentering en daardoor volslagen ongeloofwaardig.
Vlak vermaak
Als het om die ongeloofwaardigheid gaat zou het oneerlijk zijn om naar Hanne Arendzen te wijzen. Zij zet een schitterende Eline neer, van wie we, in welke krankzinnige staat ze ook verkeert, allemaal leren houden. Het probleem zit hem in de dialoog zelf. Waar die het eerste deel van de voorstelling tempo had, vormen de slotmonoloog en de aanloop daar naartoe een opsomming waarin werkelijk alles wat handeling of implicatie had kunnen zijn wordt benoemd: ‘Wat als ik doodga? Wat als ik teveel van die druppels genomen heb?’ Je krijgt bijna zin om arme Eline de morfine af te pakken en door het strot te duwen, in plaats van te luisteren naar een uiteenzetting over hoe ze dat binnen enkele minuten zelf zal doen.
Eline Vere doet nu hetzelfde als het gelijknamige hoofdpersonage: het probeert te hard iets te zijn en gaat daaraan ten onder. Het neigt naar klucht en is nu vooral vermakelijk – de vraag is dan ook of Ger Thijs zijn reproductie onder de noemer ‘tragedie’ recht aan heeft gedaan.