De hand van de poppenspeelster
De kleurrijke, soms droevige, herinneringen van de begaafde beeldend kunstenaar en vertaalster Thérèse Cornips bestrijken bijna een eeuw. Haar vrolijk verdragen armoede en haar rebellie tegen de kleinburgerlijke Nederlandse samenleving geven tezamen een beeld van een wonderbaarlijk leven.
Virginia Woolf heeft in haar verhaal ‘Phyllis and Rosamund’ opgemerkt dat veel vrouwenlevens zich afspelen als het beroep van de poppenspeler. De hand achter de schermen, die de touwtjes van de marionetten in beweging zet zodat we de figuurtjes zien dansen, blijft zelf onzichtbaar. En die marionetten – dat zijn de mannen, waar wij, het publiek, bewonderend naar kijken. Nu geldt dat zeker niet voor alle huwelijken, maar ‘de vrouw achter de kunstenaar’ past meestal naadloos in de metafoor van Woolf.
Spinroc
Begaafde vrouwen worden verliefd op begaafde mannen – en doen dan een levenslange stap naar achteren. Zo iemand is Thérèse Cornips, zelf beeldend kunstenaar en vertaalster van À la recherche du temps perdu van Marcel Proust. Haar herinneringen zijn vastgelegd door essayist en vertaler Guus Middag. Middag bezorgde voor uitgeverij Van Oorschot het verzameld werk van de dichter Chris van Geel (1917-1974) die tien jaar lang met Cornips getrouwd was. Zo kwam Guus Middag met Thérèse in contact. Van januari 2011 tot november 2014 voerden zij intensieve gesprekken. Aanvankelijk over het moeilijke huwelijk met Van Geel en de grote rol die Thérèse speelde bij de totstandkoming van zijn gedichten. Met name zijn eerste bundel Spinroc – een omkering van haar achternaam – vormde het voornaamste thema. Maar de gesprekken verdiepten zich en regen zich aaneen tot de kroniek van een kunstenaarsleven – het hare! – en een tijdperk.
Eenzaam en onafhankelijk?
Cornips werd geboren in Maastricht in 1926. Haar moeder was een tirannieke vrouw die nauwelijks haar gevoelens toonde. Haar vader erkende de baby niet als zijn dochter, omdat ze geboren werd na een lange afwezigheid van de moeder in een kuuroord. Als peuter maakte Thérèse een ziekteperiode door waarin ze geïsoleerd verpleegd werd. Zo werd de basis gelegd voor een eenzame en onafhankelijke persoonlijkheid.
Na een ingrijpend conflict met haar moeder vlak na de oorlog over de relatie die ze had met Nico Frijda, vertrok ze voorgoed uit het ouderlijk huis. Haar leven werd chaotisch, vooral door de vele verhuizingen en het voortdurende geldgebrek. Ze trouwde met de Belgische schilder Klaus Grünewald, die haar aan de kant zette voor een minnares. Later trok ze, zwaar verliefd, in bij Chris van Geel en woonde tien jaar met hem in Groet, in een huisje in de duinen. Van Geel had de gewoonte altijd mensen om zich heen te verzamelen om hem te helpen in het creatieve poëtische proces. “Tuttelaars” noemde hij deze meelezers en –schrijvers. Cornips werd zijn belangrijkste tuttelaar, wat hem niet verhinderde haar verschrikkelijk te behandelen. Ze was regelmatig slachtoffer van zijn gewelddadige driftaanvallen en pathologische jaloezie. Toen ook hij toegaf aan een nieuwe verliefdheid vertrok ze, haar atelier en materialen achterlatend.
De woede kwam achteraf
Het lijkt erop dat ze achteraf zelf ook niet helemaal begrijpt wat ze zich door haar partners liet welgevallen. “Ik heb wel een onafhankelijke geest, maar ik heb nooit geleerd om echt zelfstandig te worden” zegt ze ergens. Na het huwelijk met Chris van Geel had ze nog meer destructieve relaties. De woede werd weggestopt en kwam dan veel later, soms pas in de gesprekken met Middag, naar boven. Gesprekken die daardoor ook af en toe enorm zwaar voor haar waren. Het mooie van dit levensverhaal is dat noch Cornips zelf, noch haar toehoorder en kroniekschrijver, aan het analyseren zijn geslagen. Verder dan een opmerking over “secundair reageren” komen ze niet. De hoofdstukken zijn eenvoudig en chronologisch ingedeeld. Zo ontstaat een relaas dat bijna een eeuw bestrijkt en de lezer met verwondering achterlaat. Een sterke, onafhankelijke kunstenares, gebutst en gekwetst door het leven, die voluit kan vertellen over haar gelukkige momenten.