Een wervelstorm die de lezer meezuigt
Berlijn Alexanderplatz lees je niet, je wordt er doorheen gesleurd. Een ervaring die alle zintuigen vereist en je verwilderd achterlaat. Nog een keer lezen is dan de enige optie.
Het zijn de jaren twintig in Duitsland. Franz Biberkopf komt net uit te gevangenis en probeert zijn leven weer op te pakken, probeert te midden van een samenleving in crisis weer ‘fatsoenlijk’ te zijn. Maar van meet af aan is het duidelijk dat dit een hopeloze strijd is en Franz struikelt steeds dieper de onderwereld van Berlijn in, totdat hij er zelf in verdwijnt.
Nu lijkt het plot van deze Duitse klassieker van Alfred Döblin misschien verklapt, maar dat Franz ten onder zal gaan staat vanaf de kaft vast (de voorkant van het boek is bedrukt met een samenvatting van het verhaal). Ook de proloog en introducties van de verschillende ‘boeken’ waaruit dit werk is opgebouwd kondigen de nederlaag van deze kleine crimineel uit Berlijn herhaaldelijk aan. Het gaat hier om het proces, hoe Franz precies ten onder gaat aan zijn strijd met het noodlot.
Als niemand iets heeft, is alles gerechtvaardigd
Deze intieme confrontatie tussen Franz en het noodlot kenmerkt het grotere beeld dat uit het werk van Döblin naar boven komt drijven. Namelijk de suggestie dat het Berlijn van de jaren twintig zo vernietigend was dat het morele besef van de werkende klasse er niet tegen bestand was. Of, beter gezegd, als niemand iets heeft, lijkt alles gerechtvaardigd. De onderwereld is niet iets waar Franz voor kiest, sterker nog: het is iets waar hij zich tegen verzet, maar de kracht ervan is groter dan hemzelf.
De crisis rijt op deze manier de samenleving, en alles waar deze uit is opgebouwd (geweten, moreel, beschaving) uit elkaar. Er ontstaat een gevoel van extreme machteloosheid, opnieuw dat idee dat de toekomst niet te voorkomen is. Niet alleen Franz, maar alle werklozen en onderbetaalde arbeiders van dit Berlijn lijken reddeloos verloren. Döblin weet deze werkelijkheid op magistrale wijze neer te zetten door verhaal, taal en vorm te laten samensmelten tot een wervelstorm die de lezer meesleurt.
Opgepast, opgepast, nu gaat het beginnen
Ten eerste is er de taal. Deze is gehaast en agressief wanneer Franz de gevangenis uitstapt:
De tram maakte een bocht, bomen, huizen kwamen ertussen. Drukke straten doken op, de Seestraβe, mensen stapten in en uit. In hem schreeuwde iets verschrikt: opgepast, opgepast, nu gaat het beginnen.
Nieuwe regels voor nieuwe sprekers worden vaak weggelaten, waardoor een rusteloze stroom aan indrukken ontstaat. De vervreemding die Franz van de samenleving voelt slaat ook de lezer in het gezicht. Maar tegenover het gehaaste, platte, grove, is er bij Döblin ook het poëtische:
Franz denkt na over wat er gebeurd is, daar krijgt hij een zwaar hoofd van, het zakt omlaag alsof hij slaapt, de kroegbaas denkt dat hij moe is, maar het is matheid, oneindigheid en leegte, daar glijden ook zijn benen in weg, hij plonst er helemaal in; hij draait zich een keer naar links, dan naar beneden, helemaal naar beneden.
De confrontatie met het noodlot, het leven is keihard en tragisch tegelijkertijd.
Berlijn in al zijn glorie
Deze persoonlijke gevoelens worden afgezet tegen een stad die in zijn beschrijving bijna geen weerga kent. Alle wijken, straten en pleinen van Berlijn komen voorbij. De tramlijnen, die halte voor halte worden opgedreund, zijn het skelet van de stad. De vele inwoners en hun verhalen barsten bijna uit de voegen van deze roman. Liedjes, geluidseffecten, gedichten, reclames en toespraken persen zich tussen het verhaal van Franz door naar voren, en trekken de lezer pagina voor pagina dieper Berlijn in. Deze gigantische, cineastische context waarin het verhaal van Franz genesteld zit geeft het verhaal ook de nodige luchtigheid en humor. Dit boek is zeker niet zo neerslachtig als het verhaal doet voorkomen.
‘De tekst van Döblin was heilig, of ik die nu snapte of niet’
De vertaling van deze muzikale, poëtische, onbegrijpelijke onderbrekingen moeten het lastigst zijn geweest aan deze tekst. Niet alleen omdat ze uit oorspronkelijk Duitse liedjes voortkomen, maar ook omdat de precieze bedoeling van Döblin niet altijd te raden is. Hans Driessen, de vertaler van deze nieuwste uitgave, koos daarin waarschijnlijk de beste aanpak: ‘Voor mij was de tekst van Döblin heilig, of ik die nu helemaal snapte of niet.’ Hierin onderscheidt deze vertaling zich duidelijk van de eerste uit 1930. Nico Rost was veel vrijer in zijn vertaling en schroomde niet om hele delen uit het origineel weg te halen of te veranderen. Als we Driessen mogen geloven is dit dan ook de eerste kans voor de Nederlandse lezer om ‘echt kennis te maken’ met Berlijn Alexanderplatz. En dan nog is het een kennismaking die bij de eerste lezing vervreemding zal oproepen en daarom uitnodigt, schreeuwt, om een tweede lezing.