Ordinaire kitsch
Nachtlicht is het literaire debuut van de Spaanse antropoloog Albert Sánchez Piñol (1965), dat met 31 vertalingen een wereldwijde bestseller werd. De roman stelt een jonge meteoroloog centraal die naar een verlaten eiland dichtbij Antarctica reist om daar een jaar lang in volstrekte eenzaamheid metingen te verrichten.
Dat ook een bestseller zijn minpunten heeft, is op zich niet verwonderlijk. Dat je als lezer niet helemaal begrijpt waarom een boek zo immens populair is, komt ook nog wel voor. Het is echter zeldzamer dat je aan een roman die volgens de flaptekst al twee jaar lang de internationale bestsellerlijsten aanvoert, niets, maar dan ook helemaal niets positiefs kunt opmerken. Nachtlicht is helaas een van die zeldzaamheden.
Platitudes
De opzet van het verhaal, een jonge man die aan het begin van zijn carrière voor een schijnbaar uitzichtloos en eenzaam bestaan kiest, is in beginsel al geen bijzonder originele vondst. Toch zou dit uitgangspunt nog voor boeiend leesvoer kunnen zorgen, als er thema’s als angst, eenzaamheid, bezinning op het bestaan en meer van dergelijke romantische ideeën aan bod zouden komen. Maar zelfs dat lukt Piñol niet. Hij schotelt ons een vertelling voor waarin de platitudes elkaar in verbijsterend tempo opvolgen.Derderangs SF
Al bij aankomst op het eiland begint de ellende. De voorganger van de jonge meteoroloog blijkt verdwenen, en al wat hij aantreft is een leeg hutje dat er uitziet alsof het in enorme haast is verlaten. De enige andere eilandbewoner is een woeste vreemdeling, genaamd Batis Caffo, die zich in de vuurtoren verschanst heeft. Het volgende cliché dient zich aan wanneer de avond valt: de meteoroloog wordt belaagd door vreemde wezens die bij het invallen van de duisternis (het Kwaad verschijnt natuurlijk altijd bij nacht en ontij) uit de zee tevoorschijn komen. Het uiterlijk van deze wezens doet denken aan de marsmannetjes in een derderangs SF-serie: sterk antropomorf, maar met vliezen tussen tenen en vingers, een groenige huid, grote kale hoofden en grote ogen. De vuurtorenbewoner blijkt een vrouwelijk exemplaar van de ‘reuzenkikkers’ als huisgenoot te hebben. Uiteraard is zij mooi en gewillig. En uiteraard heeft Batis ook seks met haar. En natuurlijk bezwijkt ook de hoofdpersoon, na vele morele hindernissen te hebben geslecht, voor haar charmes en is seks met haar een sublimatie van alle seksuele ervaringen die hij tot dan toe heeft gehad.
Al neukend met haar, met deze naamloze mascotte, werd een groteske waarheid onthuld, groots en kinderlijk tegelijk; Europa weet niet dat het in eeuwige castratie leeft. Haar seksualiteit was vrij van elke last. Er was niet eens sprake van erotisch raffinement. Ze neukte alleen maar, neukte met haar hele lijf, en terwijl ze dat deed bestond er geen tederheid, geen zachtheid, geen wrok of pijn, geen betaling voor het bordeel of overgave van de minnaars. Het bracht de lichamen terug tot een eigen en unieke dimensie, en hoe dierlijker ze zich gedroeg, des te meer genot ik ervoer.
Bij het lezen van een dergelijke simplistische lofzang op de dierlijke eenvoud, de edele wilde, lopen iedere weldenkende lezer toch zeker de rillingen over de rug. En zo gaat het maar door, de hele roman lang. Alsof dat nog niet erg genoeg is, wordt deze opeenstapeling van tenenkrommende simplificaties door Pinol gelardeerd met volkomen gratuite semi-filososfische bespiegelingen, zoals deze:
Ik dacht aan mijn eerste herinnering, uit mijn kindertijd, en aan de laatste uit mijn beschaafde leven. Mijn eerste herinneringsbeeld was een haven. ik was misschien drie jaar, of jonger. Ik zat op een kinderstoel, in Blacktorne, in gezelschap van tientallen andere kinderen. Maar ik zat vlakbij een raam waardoor je de grauwste haven ter wereld kon zien. Mijn laatste herinneringsbeeld was ook een haven. De haven die ik zag vanaf de achtersteven van het schip dat me van Europa naar het eiland bracht. Nee, het leven stelt niet veel voor.
Albert Sánchez Piñol |
Ten hemel schreiend, zo’n citaat. Niet alleen omdat het als een soort volkomen overbodige deus ex machina in het verhaal opduikt en werkelijk niets van waarde toevoegt, maar vooral door de verbijsterende conclusie. Na een sentimentele bespiegeling over zijn jeugd op de kostschool Blacktorne, die voor het verdere verloop van het verhaal ook helemaal niet terzake doet, komt de schrijver met de loodzware slotsom dat het leven niets voorstelt. Nogal een boude bewering, op basis van de oppervlakkige kitschbeelden die eraan voorafgaan, en niet erg overtuigend uit de mond van een nogal jeugdige hoofdpersoon.
Als lezer blijf je in eerste instantie hopen dat dit een literaire truc is, dat de schrijver zichzelf na enkele tientallen pagina’s ontmaskert en met een geniale plotwending voor de dag komt waardoor het ineens toch om een ijzersterke roman blijkt te gaan. Jammer genoeg blijkt die hoop al snel ijdel. De briljante wending blijft uit, het verhaal blijkt een uiterst simplistische lineaire vertelling vanuit de ik-persoon te zijn, in de onvoltooid verleden tijd. En toen en toen en toen en toen. Waarbij van meet af aan duidelijk is dat de hoofdpersoon alle gruwelen zal overleven, anders zou hij het immers niet na kunnen vertellen.
Katharsis
Op ongeveer driekwart van het verhaal volgt een gewelddadige climax, waarbij Batis en de hoofdpersoon tegenover een gigantische horde reuzenkikkers komen te staan die ze te lijf gaan met een flinke voorraad dynamiet. Geheel in de lijn van het voorgaande beleeft de meteoroloog als gevolg van de slachting die hij zelf aanricht een ware katharsis en gaat hij de reuzenkikkers, die “Citauca” blijken te heten, met andere ogen bezien. In het slotdeel van de roman trakteert Pinol ons nog op een aantal oersaaie, slaapverwekkende antropologisch getinte, maar nogal dweperig aandoende beschouwingen over een conflict tussen verschillende soorten en de gevolgen die dat heeft voor de eerdere bondgenoten, die nu in onbegrip tegenover elkaar zijn komen te staan; want natuurlijk komt de woesteling Batis niet tot inkeer na alle geweld. Dit wordt dan ook zijn ondergang: hij wordt door de Citauca meegenomen en vermoord terwijl de hoofdpersoon achterblijft op het eiland om na zijn morele inzinking een nieuwe start te maken.
Nachtlicht is een belediging voor het intellect van de lezer. Bladzijde na bladzijde neemt de irritatie toe. Vanuit welke invalshoek je deze roman ook bekijkt, het is en blijft een flinterdun stukje ordinaire kitsch. Piñol zou zich moeten schamen, zowel als schrijver als als antropoloog.