De werkelijkheid nieuw leven inblazen
Het doorsneedenken van de Amerikaan Curtis White is een boek dat men met groeiend ongenoegen leest: de premisse is veelbelovend, maar na enkele hoofdstukken beginnen White’s drammerige toon en zijn lust tot uitweiden je tegen te staan, en tegen de tijd dat je op de helft zit betrap je jezelf erop dat je voortdurend het resterende aantal pagina’s aan het tellen bent.
De titel van deze cultuurkritiek verwijst naar een verschijnsel dat de Amerikaanse cultuur al enkele decennia in haar greep schijnt te hebben. Wat dit doorsneedenken precies behelst wordt niet uitgelegd, maar haar belangrijkste doel, zo schrijft White, is: “te zorgen dat de verbeelding niet op de loop gaat, niet vrij kan rondwaren en zeker geen eigen krachtige dingen kan doen.” We vinden het doorsneedenken in de media, die enkel vermaak bieden; aan de universiteiten, waar cultural studies een egaliserend effect op de kunsten hebben; in de politiek, waar het bedrijfsleven de dienst uitmaakt en de zegeningen van een op consumptie gerichte monocultuur predikt.
Andreas Gursky, 99 Cents, 1999. |
Een groot deel van zijn boek besteedt White aan het op de korrel nemen van personen en verschijnselen die hij karakteristiek acht voor het doorsneedenken. Zo vertelt hij over Fresh Air, een cultureel programma waar de presentator meer aandacht heeft voor het privéleven van de gasten dan voor hun werk, en over Julia Cameron, een New-Age schrijfster die de mond vol heeft van ‘eenheid met het universum’ maar ondertussen vooral op geld uit blijkt te zijn. Soms zijn die aanvallen vermakelijk – zoals wanneer White het crypto-fascisme in Spielbergs A.I. en Saving Private Ryan ontmaskert -, vaker missen ze hun doel omdat de persoon in kwestie hier niet bekend is.
Afgestompte zintuigen
Het perspectief dat White hanteert schippert tussen microscopisch en telescopisch. Het ene moment schrijft hij op de vierkante millimeter, dan weer daalt er een dikke nevel van jargon neer over zijn gedachten. White’s Amerika houdt het midden tussen de totalitaire staat uit 1984 en Disneyworld, waar de inwoners, als ze geen geestdodend werk doen voor een multinational, comateus voor de televisie hangen. Wat stoort – afgezien van dat het een clichébeeld is, en White beter zou moeten weten – is de (Marxistische) gewoonte om het individu neer te zetten als een speelbal van hogere machten. Bij White zijn Amerikanen nooit gewoon lui of dom, maar worden ze geestelijk ‘vermoord’ door de entertainmentindustrie en het bedrijfsleven.
White’s ideeën zijn niet nieuw: ze voeren via de Franse poststructuralisten terug op het idealisme van Hegel. Wat deze filosofen gemeen hadden was hun heilige geloof in het vermogen van kunst om, om met Joseph Brodsky te spreken, “de werkelijkheid nieuw leven in te blazen.” Niet door met vlaggen te zwaaien en pamfletten te strooien –zowel de gezwollen heroïek van Spielberg c.s als het engagement van professor Afro-Amerikaanse studies Cornel West zijn White een gruwel – maar door onze afgestompte zintuigen af te stoffen, en, zoals de door White geciteerde Russische literatuurcriticus Viktor Sjklovski schreef, ” taal op te frissen.”
Kunst die hiertoe in staat is vindt White de films van David Lynch, de muziek van de Talking Heads en de gedichten van Wallace Stevens – een gezelschap wiens voornaamste overeenkomst eruit lijkt te bestaan dat hun werk zich niet een, twee, drie laat duiden. White neemt eenieder onder vuur die de autonomie van zulke kunst aan banden probeert te leggen. Dus is hij tegen een vaste canon omdat deze vitale kunst reduceert tot ‘kreupele museumstukken’, veroordeelt hij kunstenaars die in opdracht van het bedrijfsleven werken, en pleit hij doodleuk voor afschaffing van de musea. White’s vertrouwen in de verbeelding neemt op sommige plekken utopische vormen aan, waardoor het beeld ontstaat van een man die afkeurend staat tegenover alles wat is, en waarderend ten opzichte van alles wat kan zijn. White wil verandering. Punt. Dat hij zich daarmee net zo dogmatisch opstelt als de neoconservatieven die hij zegt te bestrijden, lijkt hem niet op te vallen – laat staan te deren.