Hoe een dilettant boven zichzelf uit steeg
Schoenmaker, blijf bij je leest. Als je een leuke carrière hebt als leraar, begin dan niet als criticus. En als je zo nodig kritieken moet schrijven, waag je dan niet aan componeren. En probeer in elk geval niet alles te combineren, dat leidt alleen maar tot ellende. Meestal althans; af en toe bevestigt een uitzondering de regel.
Tegen het einde van de jaren 1870 was Pjotr Iljitsj Tsjaikovski wel ongeveer de meest beroemde (zij het niet de meest gespeelde) componist van Rusland. Tsjaikovski was als musicus in de eerste plaats gekwelde ziel, maar verder vooral Europeaan. Dat viel niet altijd even lekker bij het Mogoetsjaja Koetsjka (‘machtige hoopje’), een clubje componisten dat had besloten dat nieuwe Russische muziek vooral gebruik moest maken van Russische volksthema’s.
Wodka
Het mogoetsjaja koetsjka: van links naar rechts een zangeres, Modest Moessorgski, Nikolaj Rimski-Korsakov, de criticus Vladimir Stasov (zittend), Mily Balakirev, Cesar Cui en Aleksandr Borodin |
Over Moessorgski was Pjotr Iljitsj lyrisch: “mogelijk de meest getalenteerde van het stel” (beetje jammer van die drie liter wodka per dag, dat wel), Borodin was een heel goede vriend, Balakirev weliswaar irritant maar toch een goede inspirator en Rimski-Korssakov, tenslotte, “een heel vaardig musicus”. Je vraagt je dan ook af waarom Tsjaikovski zo’n hekel had aan het ‘machtige hoopje’. De verklaring ligt enerzijds in Balakirevs eigenwijsheid, maar vooral in de activiteiten van Cesar Cui (1835-1918), een militair ingenieur-annex-criticus en tweede-generatie allochtoon (zijn Franse vader was blijven hangen toen Napoleon de aftocht blies). Niet de meest geschikte achtergrond om de idealen van de Russische muziek te promoten, zou je denken.
Volksmuziek
Cui zelf dacht daar bepaald anders over. Door zijn kritieken was hij bepalend voor de manier waarop er in ‘hogere’ kringen over muziek werd gedacht. Critici zijn vaak mislukte musici die aan hun nieuwe baantje een arrogantie ontlenen die ze als componist bespaard zou zijn gebleven en Cesar was bepaald geen uitzondering. Zijn criterium voor ‘goede’ Russische muziek was de muziek die de ‘geest van de natie’, de Russische natie uiteraard, ademde. Voldeed het daar niet aan, dan deugde het niet. Tsjaikovski interesseerde zich echter geen zier voor Russische volksmuziek zolang daar geen lekkere deun in zat en het zal nauwelijks verbazing wekken dat Cui’s recensies van Tsjaikovski’s stukken niet altijd even gunstig waren. Nou kon je van Pjotr Iljitsj veel zeggen, maar dat hij open stond voor kritiek? Nee. Tussen Cui en Tsjaikovski was het dus dikwijls oorlog.
Schaduw
Die oorlog werd overtuigend gewonnen door Tsjaikovski, want zelfs Cui’s medestanders moesten toegeven dat de goede man als componist niet eens in de schaduw van Pjotr Iljitsj kon staan. Musicologen hebben hem sindsdien neergezet als een fantasieloos serpent. Maar ja, musicologen…
Variabel
Een tijdje geleden bracht Naxos al eens Cui’s Suite Concertante voor viool en orkest uit en die bevestigde wel een beetje mijn bange vermoedens. Het is een stuk van een suïcidale truttigheid die je nauwelijks voor mogelijk houdt, zo mogelijk nog minder oorspronkelijk dan het gemiddelde Rubinstein-concert. Ik hield mijn hart dan ook vast toen ik deze CD in de la schoof. De conclusie was meteen dat de kwaliteit van Cui’s werk nogal variabel moest zijn. Want Feast in a time of plague, naar een verhaal van Poesjkin, is niet alleen goed, het is zelfs erg goed. Hoewel nogal kort van duur een dik half uur) komt Cui hier beduidend geïnspireerder voor de dag dan in het vioolgeneuzel. Als docent aan de militaire academie was Cui gespecialiseerd in fortificaties en dat merk je ook in zijn muziek. Structuren zijn vaak tamelijk ‘vierkant’, keurig afgerond met een begin, midden en einde. Dat maakt het vrij conventioneel, maar het is vooral Cui’s gevoel voor melodie en drama dat hier voor de verrassing zorgt. De instrumentatie doet, zoals eigenlijk wel verwacht, nadrukkelijk denken aan die van de vakbroeders uit het ‘hoopje’, vooral die van Rimski-Korsakov.Vulling
De ‘vulling’ van de CD, met elkaar een krappe veertig minuten, is van hetzelfde gehalte als Feast, met de belangrijke uitzondering van de Drie Scherzo’s: zeker charmant, maar ze hadden zo door Rimski of Borodin geschreven kunnen zijn. Wederom wordt bevestigd dat Cui’s talent zich blijkbaar toespitste op het schrijven voor de stem. Bijzonder is vooral het erg geslaagde Les deux ménétriers, een ballade die hier met het gepaste gevoel voor drama wordt neergezet door sopraan Tatjana Sjarova.
Uitgebalanceerd
Het niveau van de uitvoerenden is dan ook wat deze CD boven het gemiddelde uittrekt. De hele cast van Feast (die ook de overige stukken voor zijn rekening neemt) spant zich tot het uiterste in en het resultaat is ernaar. Daarbij slagen bariton Andrei Baturkin en Sjarova er nog in om boven het hoge gemiddelde uit te steken. De begeleiding door Polyansky en zijn orkest is voorbeeldig. De opname is prachtig uitgebalanceerd, waardoor de rol van het orkest in de ondersteuning van het drama nog eens wordt benadrukt.
Een revelatie, deze schijf. Cesar Cui mag dan een middelmatig componist geweest zijn in het meeste van zijn werk, hier stijgt hij boven zichzelf uit. Het feit dat de uitvoerenden en de technici van Chandos dat ook doen, maakt het tot een regelrechte aanrader voor iedereen die gecharmeerd is van deze muziek.
Cesar Cui, Feast in a Time of Plague; 3 Scherzo’s; Les Deux Ménétiers; Lente; Boedrys en zijn zoons. Andrei Baturkin (bariton), Aleksei Martinov (tenor), Dmitri Stepanovitsj (bas), Ljudmila Kuznetsova (mezzosopraan), Tatjana Sjarova (sopraan). Russisch Staats Symfonieorkest o.l.v. Valeri Polyansky. Chandos 10201. Ong. 20 Euro.