Prachtig pogen een geschiedenis te vinden
Hoe hebben wij toegang tot het verleden? Is wat verloren is, voorgoed kwijt? Op die vragen probeert Katja Petrowskaja’s roman Misschien Esther een antwoord te vinden.
Misschien Esther is verwant aan het wandelende werk van W.G. Sebald, Cees Nooteboom en Valeria Luiselli – complexe literatuur waarin telkens weer de fictie, het verhaal, ingezet wordt om een verloren verleden te ontsluieren. In Misschien Esther probeert de ik-figuur – of Katja Petrowskaja zelf, waar loopt de scheidslijn? – haar familiegeschiedenis te reconstrueren. Het is een gebroken geschiedenis, een gebroken familie, verscheurd door de grote drama’s van de Europese twintigste eeuw: stalinisme, nationaalsocialisme, de Holocaust.
Petrowskaja, geboren in 1970 in Kiev, is na studies in Estland, Moskou en de Verenigde Staten in Berlijn gaan wonen. Het is vanuit die hedendaagse, Duitstalige context dat ze aan haar zoektocht naar het verleden begint. Ze gaat terug naar Kiev, reist naar Warschau en naar Moskou, waar ze de processen tegen een oudoom uitpluist, en haar omzwervingen door haar familiegeschiedenis brengen haar zelfs in contact met verre ooms en tantes in Engeland en New York.
Reizen door tijd en ruimte
Reizen door de tijd zijn dus ook reizen door de ruimte. Haar reis begint op het station van Berlijn, waar ze met een vreemdeling in gesprek raakt en het woord ‘Bombardier’ op een bord al fantaserend van betekenis voorziet. Maar zie ook haar beschrijving van het station, hoe haar meanderende, denkende, ja, wandelende proza je langzaam meevoert:
Het station …, een van de meest ongastvrije plekken in ons schots en scheef verenigde en toch zeer begrensde Europa, een plek waar het altijd tocht en waar je een woestenij ziet zonder dat je blik de kans krijgt te blijven hangen in een stadschaos, even ergens op te blijven rusten, voordat je vertrekt van daar, vanuit die leegte midden in een stad, die geen regering kan opvullen, met geen enkel genereus bouwwerk en geen enkele goede bedoeling.
Vanuit dit gat, net zo zeer letterlijk als figuurlijk door de geschiedenis geslagen, met verbindingen naar overal, reist Petrowskaja naar het oosten – vooral naar het oosten, want ook het westen roept en trekt af en toe.
En dan vliegen de namen en plaatsen je al snel om de oren. Er zijn ooms en tantes, grootvaders en –moeders van zowel haar vader als haar moeder. Tientallen mensen, en velen van hen zijn in de plooien van de geschiedenis weggevallen, alleen hun namen zij nog over – of zelfs dat niet. Haar overgrootmoeder van vaderszijde werd altijd ‘baboesjka’ genoemd, één van die Russische woorden die tegelijkertijd zo vreugdig en triest klinkt. Zelfs Petrowskaja’s vader kan zich de naam van zijn omaatje niet herinneren, maar misschien heette ze Esther, suggereert hij. Misschien Esther. Daar zit hem de crux: het zal Petrowskaja niet lukken haar familiegeschiedenis op te duikelen.
De poging als wapen
Dat is een bittere pil om te slikken, maar Petrowskaja is er in geslaagd geweldige literatuur te scheppen uit haar zoektocht. Via moederskant staat ze in een lijn van leraressen aan doofstomme kinderen (daar is weer dat element van geen stem hebben en onzichtbaar zijn, net zoals Petrowskaja’s verloren familie), maar zijzelf is dat vak niet gaan beoefenen. Hoe krachtig is dan een latere scène waarin twee Engelse nichtjes, zonder kennis van de ‘familietraditie’, beiden lerares blijken te zijn.
Uiteindelijk ligt de waarde van zowel Katja Petrowskaja’s zoektocht als Misschien Esther niet in het compleet in beeld brengen van de familiegeschiedenis, maar juist in het zoeken, in het confronteren van het verleden en de poging er iets van te maken. Dat pogen is het krachtigste wapen dat ze heeft om de geschiedenis om te ploegen en aan het licht te brengen. Het brengt ons een prettig melancholische en mijmerende roman.