Tot de macht vijf
Titels van tentoonstellingen die gekoppeld zijn aan een bepaalde ‘award‘ zijn op z’n zachtst gezegd vaak nogal fantasieloos – The Vincent Award is daarop geen uitzondering. Het zou echter zonde zijn je daardoor te laten weerhouden van het brengen van een bezoek aan het GEM want de tentoonstelling is vele malen boeiender dan de titel doet vermoeden.
Het werk van de vijf genomineerden vult de zalen van het GEM voor een periode van vijf maanden. Er is geen kapstok waaraan de tentoonstelling is opgehangen, geen rode draad aanwezig in de thematieken van het getoonde werk. Dit zijn simpelweg vijf kunstenaars wiens werk invloed heeft op de ontwikkeling van hedendaagse kunst in Europa – als we het persbericht mogen geloven. In de zalen van het GEM heerst een ware oase van rust, een geconcentreerd ontdekken van nieuwe werelden.
Podium voor leefomgevingen
Allereerst kom je als bezoeker oog in oog te staan met Manfred Pernice’s plateau_Casette (Fountainbleau) uit 2014: een houten podium in een lege zaal. Wie het betreedt krijgt de indruk een net verlaten leefomgeving binnen te komen. Dat deze omgeving ietwat vreemd aandoet maakt de beleving des te beklijvender. Wat doen de campingstoelen op een eigen podium? Mag ik als bezoeker de deksels openen om te kijken wat zich eronder schuilhoudt? Juist als je de enige bent in deze eerste zaal is het vervreemdend: er zijn geen andere bezoekers om interactie mee te hebben. Het is jij en de lege zaal in een dialoog waarbij er geen antwoord komt op de vragen die je de ruimte in slingert. Het zijn slechts speculaties.
Een zwart gordijn scheidt Pernice’s werk van Pierre Huyghe’s A Way in Untilled (2012-2013), een videowerk dat eveneens een leefomgeving centraal stelt. Een omgeving waarin een witte hond met een roze voorpoot ronddwaalt. Een ogenschijnlijk – dat is de vraag – natuurlijke omgeving, parkachtig. We volgen de hond terwijl we zien hoe hij dingen opgraaft of afgraaft. Daarnaast is er een centrale rol weggelegd voor een bijenkolonie die resideert rondom het hoofd van een sculptuur, een liggend vrouwelijk naakt. Ook wordt er ingezoomd op een onderwaterwereld waar algen en andere organismen lijken te floreren. Intrigerend aan Huyghe’s biotoop is dat de gecultiveerde elementen op lijken te gaan in de natuur. Dat het dissoneert is een feit, maar vreemd genoeg niet op een onnatuurlijke manier.
Should I stay or should I go?
Een grote verduisterde ruimte wordt in tweeën verdeeld door een scherm dat van beide kanten geprojecteerd wordt, respectievelijk met de videowerken Le Clash (2010) en Tlatelolco Clash (2011). In de hoek staat een snaredrum, Doldrum (2014), met daarop twee drumstokken die zo nu en dan automatisch – in de dubbele betekenis van het woord – beginnen te trommelen. Deze werken, van de Albanees-Franse kunstenaar en tevens winnaar van The Vincent Award, Anri Sala, centreren zich rondom een hit uit de jaren tachtig, Should I stay or should I go? van punkband The Clash. Afkomstig van gedraaide orgelpartituren komt het nummer ons ter ore, de ene keer gelijkmatiger dan de andere keer, wanneer het meer staccato klinkt. De videobeelden tonen ons een vervreemdende setting, waar de partituren, als ze niet afgespeeld worden, tevens als zonneblinden werken en zich weerspiegeld zien in de communistische architectuur achter de figuranten.
Een trap lager bevindt zich een nog donkerder ruimte, gevuld met twaalf boxen op statieven en wat nonchalant door de ruimte verspreide bankjes. Het is Willem de Rooij’s Ilulissat (2014), speciaal voor deze tentoonstelling gemaakt. Uit verschillende boxen klinkt op verschillende momenten het gehuil of gejank van sledehonden. Aan het eind van compositie wordt er een bundel licht geworpen. Dan pas wordt zichtbaar dat er zich in de ruimte, achter een ruit, nog een ander werk bevindt. Het is Piet Mondriaans Vuurtoren bij Westkapelle (1910). Paradoxaal dat hetgeen wat normaliter bundels licht de wereld in werpt, nu zelf in de schijnwerpers staat.
Vreemde ogen dwingen
De laatste zalen van de tentoonstelling zijn gereserveerd voor het werk van Gillian Wearing. Aan de wanden ontmoeten fictie en haar eigen werkelijkheid elkaar in de portretten waar ze zichzelf opvoert als lid van haar zogenoemde ‘spiritual family’: fotografen als Diane Arbus en Robbert Mapplethorpe worden een met Wearings portret. Met titels als Me as Mapplethorpe wordt de bezoeker in het ongewisse gelaten over wie hij nu daadwerkelijk in de ogen kijkt. Alsof de bezoeker geacht wordt uit te maken wat er ‘waar’ is aan deze werken. Een bij voorbaat onnutte exercitie, maar desalniettemin lijkt het cliché ‘vreemde ogen dwingen’ bewaarheid te worden.
Die thematiek zet zich, weliswaar op een meer ethisch niveau, voort in het Wearings BULLY (2010). In dit videowerk wordt een rollenspel opgevoerd dat wordt gebruikt ter verwerking van trauma’s, bijvoorbeeld als gevolg van pesten. We zien hoe een groep mannen organisch beweegt. Eén man is het onderwerp van spot. Hoewel de zaaltekst de bezoeker erop wijst dat het geënsceneerd is, bekruipt je ook hier weer een angstvallig realistisch gevoel. Het onprettige karakter, de herkenbaarheid van groepsdruk en de voelbare spanning maken dat wat opgevoerd wordt, op dat moment even ‘echt’ is. Echt is bij Wearing weliswaar niet de afspiegeling van de werkelijkheid zoals deze zich feitelijk buiten bevindt, maar daardoor niet minder ‘waar’.
Met The Vincent Award toont het Gemeentemuseum Den Haag in het GEM vijf verfrissend goede presentaties. Elk werk ontsluit een nieuwe wereld voor de bezoeker. Alsof je steeds een stapje verder mag afdalen in een eigen wereld die parallel aan de getoonde werelden ontstaat. Zoals gezegd, een rode draad is er niet in deze tentoonstelling, maar de werken hebben met elkaar gemeen dat ze elk een (eigen) wereld onder een prismatisch vergrootglas leggen. Snippers werkelijkheid dringen het domein van fictie binnen, of is het andersom?