Een oneindige wiskundesom
De verhalen van Lydia Davis zijn als het lied Love minus zero/no limit van Bob Dylan. ‘You see, writing a song is like maths’, vertrouwde Dylan een journalist toe. De juiste woorden moeten op de exact goede plek staan zodat de som klopt. Een écht geniaal lied is niet zomaar een formule, maar een toverformule.
You see, writing a song is like maths‘, vertrouwde Dylan een journalist toe. De juiste woorden moeten op de exact goede plek staan zodat de som klopt. Een écht geniaal lied is niet zomaar een formule, maar een toverformule.
De verzamelde verhalen van Lydia Davis – waarvoor ze in 2013 de Man Booker International Prize kreeg – zijn vaak als Love minus zero/no limit, als een wiskundesom. Ze zijn ultrakort of slechts drie tot veertien bladzijden lang, zelden meer. Soms zijn het kleine wonderen, dan passen ze met een exacte precisie in elkaar. Alsof Davis uren en uren – als een woordsmid à la Gustave Flaubert – heeft zitten puzzelen tot het is zoals het moet zijn. Flaubert sloot zich soms een dag op om een enkele zin te overpeinzen. Davis lijkt ook zo te werken. Met gevolg dat je, als lezer, over een verhaal van vier regels nog vier uur kunt nadenken. In 1995 schreef Davis haar enige echte roman genaamd Het eind van het verhaal, die onlangs in het Nederlands werd vertaald. De vraag is, werkt de wiskundige formule ook betoverend bij zo’n heel lange som van 250 bladzijden?
Taalfilosofie
In Het eind van het verhaal raakt een vrouw, de naamloze hoofpersoon, aan het eind van een liefdesgeschiedenis geobsedeerd door haar ex-geliefde. Zoals je vaak pas echt geobsedeerd kunt raken aan het einde van het verhaal, alsof je moet weten hoe het afloopt om het met een gerust hart te kunnen herbeleven. Haar ex-geliefde is een jongeman, dichter, vagebond, student en boekenverslinder (verslingerd aan Faulkner) die werkt op een pompstation. Daarnaast is ook hij naamloos. Erg veel komen we over hem niet te weten. Want het gaat niet echt om hem.
Het eind van het verhaal is eerder een taalfilosofisch onderzoek naar herinneren en de rol van taal daarin. Het draait om het (re)construeren van gedachten, de verraderlijke rol die onze verbeelding daarin speelt en de vraag waar de waarheid zich schuilhoudt in ons bouwwerk van hersenspinsels. Misschien ergens in de lege ruimte tussen mensen? Wie behoefte heeft aan een meeslepend verhaal kan maar beter niet aan deze roman beginnen. De geest van de roman en de ziel van de hoofdpersoon zijn namelijk te vergelijken met hoe zij haar eigen pianovertolking van Haydns sonaten noemt: ‘Mijn stijl was monotoon, ongevoelig en mechanisch.’ Maar dat is Davis’ bedoeling. Ze wil in vorm, syntaxis en sfeer juist deze vrouw neerzetten en heeft waarschijnlijk alles minutieus zo gecomponeerd.
Wat in Davis’ korte verhalen wel werkt, werkt echter niet helemaal in deze gigantische rekensom. Een groot verhaal moet gedragen worden door een hoofdpersoon met sterke schouders. Een hoofpersoon waarop je een wereld kunt bouwen, een wereld waarin de lezer graag vertoeft. Maar deze wereld is zoals gezegd ‘monotoon, ongevoelig en mechanisch’. Ze raakt je als lezer niet aan. Desondanks is Het eind van het verhaal een fascinerende reis door het taaluniversum. Met de taal construeren we elk onze eigen versie van de werkelijkheid. Immers, hoe je dingen formuleert zegt letterlijk iets over hoe je de wereld ziet. En Davis weet dat als geen ander. Ze is een genie in helder formuleren, maar doet dit hier op een afstandelijke manier. De taaluitingen in het boek luisteren allen naar de strenge wetten van de logica. Om die reden had Ludwig Wittgenstein dit boek vast prachtig gevonden.
Leegte en stilzwijgen
Op een ander niveau is Het eind van het verhaal een stilzwijgend boek. Letterlijk stilzwijgend. Er wordt geen enkele keer ‘hardop’ gesproken tussen personages. De hoofdpersoon, en tevens vertelster, laat de lezer weten: ‘Achter mijn stilzwijgen en zijn stilzwijgen ging heel wat gespreksstof schuil.’
Soms kun je als lezer een enorme verbondenheid voelen met een boekpersonage, maar in dit verhaal is dat niet het geval. De woorden zijn niet bezield, ze willen enkel de leegte illustreren. Want Het eind van het verhaal speelt zich juist af in die lege ruimte tussen mensen, die de hoofdpersoon mooi illustreert: ‘Als ik hem aanraakte, raakte ik hem niet aan, maar de stof van zijn blouse.’ Die blouse is het begin van de lege ruimte tussen hem en haar. Ze kan nooit in hem, of werkelijk samen met hem, zijn. En zo ben je als lezer ook niet werkelijk samen met haar. De hoofdpersoon wil alles deconstrueren. Haar gedachtenwereld ontleden tot op de kleinste bouwsteentjes om deze vervolgens weg te werpen totdat er niets dan lege ruimte overblijft. In die lege ruimte hoopt ze de waarheid te vinden, maar er ligt niets.
Een roman rationeel, wikkend en wegend construeren als een ellenlange wiskundesom is hoe dan ook een zeer moeilijke opgave. Het eind van het verhaal is op het filosofische vlak zeer geslaagd. Maar de talige wiskundesom daarentegen klopt niet helemaal, misschien juist door de overdaad aan vertwijfeling waaraan de hoofdpersoon ten prooi valt. Je kunt als lezer niet helemaal opgaan in het verhaal. Het is niet meeslepend. Wie te lang twijfelt, raakt de tel kwijt. Woorden en alinea’s zouden ook in een andere volgorde kunnen staan en zouden dan dezelfde bespiegelingen kunnen oproepen. Het eind van het verhaal is als een wiskundesom die bijna klopt, maar met nog steeds die grote onbekende: de ideale hoofdpersoon. Het is als een mooie liedtekst zonder meeslepende melodie, als een toverformule met iets te weinig magie. Nog niet helemaal betoverend.