Torens, techno en hyena’s
.
Een buslading verdwaalde Italiaanse toeristen als publiek voor je eerste voorstelling: het is niet veel jonge kunstenaars gegund, maar tijdens de eerste editie van het Fringe Festival in Antwerpen was het mogelijk. Daar kwam op 5, 6 en 7 september op verschillende publieke en besloten locaties in de historische binnenstad een bijzondere mix tot stand van beginnende theatermakers, doorgewinterde theaterbezoekers en nieuwsgierige voorbijgangers. De jonge organisatoren van het festival zijn dan ook meer dan geslaagd in het eerste deel van hun opzet: het toegankelijk en zichtbaar maken van theater voor een breed publiek. Hoe zit dat met de culturele vernieuwing en het experiment in de marge dat zo typisch is voor het wereldwijd bekende Fringe-concept, dat ooit in Edinburgh ontstaan is als antwoord op de selectie van het reguliere theaterfestival? Voor het Antwerpse programma werden via een open oproep 25 projecten van een honderdtal performers geselecteerd, met speciale aandacht voor nieuw aanstormend talent.
Een van de jonge makers die op het menu staan is geluidskunstenaar Jillis Kruk. In de kleine kunstgalerie Nunc brengt hij een muzikale performance over een van de meest elementaire bewegingen van de mens: de val. De overvloedige stillevens aan de muur van de galerie vormen een groot contrast met de sobere installatie van Kruk, die met twee papieren torens, twee ballen van piepschuim, een hoop elektrische draden en een verdwaalde steen het publiek en toevallige voorbijgangers op straat twintig minuten lang weet te vangen in een spanningsveld van stilte en geluid. In opperste concentratie plaatst hij de twee torens tegenover elkaar en laat de piepschuimen ballen erop balanceren. In die gespannen stilte is een centrale rol weggelegd voor de onbedoelde muzikaliteit van het menselijk lichaam. Niet voor niets noemde Kruk zijn performance Soma, naar het Oudgriekse woord voor lichaam. Schuifelende schoenen, incidentele zuchten en een krakend gewricht hier en daar vormen de belangrijkste elementen in deze fysieke symfonie, die echter bruut wordt verstoord zodra de installatie die Kruk om zich heen heeft opgebouwd in werking treedt. De zorgvuldig geplaatste torens storten tegen de vlakte en hun val ontketent een plotselinge ontlading in de vorm van een soundscape waarin resonerende en weerkaatsende geluidsgolven naar alle kanten van de ruimte rollen. De beweging van de val is omgezet in geluid: een elektronisch antwoord op de fysieke aanwezigheid van de performer en de bezoekers in de ruimte. Jillis Kruk bouwt als een ware geluidsarchitect een wereld van zowel stilte als geluid, waarin beide componenten de bezoeker even indringend dwingen om te luisteren naar zijn of haar omgeving en lichaam.
The never ending love story of Sisyphos
Van de uitgepuurde geluidscompositie van Jillis Kruk kwam ik vervolgens terecht in het technogeweld van Das Lemniscaat, een groep die ontstaan is aan de acteursopleiding van de HKU. Voor hun gelijknamige eerste voorstelling deden de spelers in Berlijn onderzoek naar de technoscene rond clubs als Berghain en Sisyphos, waar bezoekers van vrijdagnacht tot maandagochtend aan één stuk door kunnen losgaan. Das Lemniscaat bracht deze ervaring terug tot een hallucinante montagevoorstelling waarin een immer voortdreunende technobeat het ritme aangeeft. ‘This is the story of Sisyphos. A never ending love story’, krijgen de bezoekers aan het begin van hun onderdompeling in het nachtleven van de Duitse hoofdstad te horen. Sisyphos’ liefdesverhaal neemt de vorm aan van een choreografie, waarbij de spelers in steeds terugkerende formaties identieke danspasjes uitvoeren. Ondertussen zien we op een catwalk een breed scala aan nachtbrakers de revue passeren, van iets te fanatieke drugsgebruikers tot verdwaalde plattelandsmeisjes. De clichés worden niet geschuwd in deze karakterisering van de Berlijnse clubscene, waarbij de coke overvloedig aanwezig is en iedereen met elkaar de (op het podium aanwezige) tent induikt. Gelukkig belicht Das Lemniscaat ook interessantere aspecten van de technocultuur. Zo staat het kleurrijke en ‘unieke’ uiterlijk van de personages in schril contrast met de uniforme danspasjes die ze als groep gezamenlijk uitvoeren, pasjes die door de strakke uitvoering soms zelfs doen denken aan militaire oefeningen. De manier waarop deze individuen opgaan in de groep en in de muziek heeft bovendien niet alleen een militaristische, maar ook een rituele dimensie. Das Lemniscaat maakt van de discobal een religieus object. Eén van de dansers verandert in het licht van de stroboscoop zelfs in een hindoeïstische godheid. Opvallend genoeg is in deze transcendentale technotrip ook een gastrolletje weggelegd voor Freddy Mercury. I want to break free van Queen wordt namelijk ingezet als een soort wake up call, die blijft steken bij het zinnetje ‘But life still goes on’. De boodschap die Das Lemniscaat wil overbrengen met deze eclectische voorstelling is dan ook duidelijk: het liefdesverhaal van een collectieve ontsnapping aan het dagelijkse leven is misschien toch niet zo never ending als de bezoekers van Berghain en Sisyphos willen geloven.
Alledaagse absurditeit
Ontsnappen aan de dagelijkse sleur is ook het thema van If I am a hyena, I am a lean and hungry one, de voorstelling waarmee Silke Verslype dit jaar afstudeerde aan de kleinkunstafdeling van het conservatorium in Antwerpen. Haar titel ontleende ze aan Henry Millers beruchte roman Tropic of Cancer (1934), die vanwege zijn vermeende obsceniteit pas dertig jaar later in de VS mocht verschijnen. Net als Millers roman draait haar voorstelling om zintuiglijk verlangen en de verwildering van de zeden, maar Verslypes zintuiglijke verwildering is van een andere soort dan die van de Amerikaanse auteur. Zij zoekt het verlangen niet in seksuele escapades, maar in dagelijkse handelingen als het lakken van teennagels, het aantrekken van kleren, het nemen van een bad of het uitlepelen van bakjes hagelslag. Handelingen die door de precisie en de manier waarop ze worden uitgevoerd een absurditeit krijgen die doet denken aan films als Du Levande (2007) van Roy Andersson. Juist deze uitvergrote, ‘verwilderde’ dagelijkse handelingen zijn voor het koppel dat Verslype en haar tegenspeler Niels Poiz verbeelden een manier om de alledaagsheid van hun bestaan te verjagen. Verslype weet de algehele moeheid en verveling van de man en de vrouw te vangen in originele beelden die door de mooie belichting niet zouden misstaan als fotografische stillevens. Juist die woordeloze zeggingskracht maakt If I am a hyena zo sterk. Als de personages na twintig minuten opeens een kort gesprek voeren, verbreekt dat dan ook enigszins de betovering van de voorstelling. De vrouw zegt in het gesprek onder andere ooit een boek te hebben gelezen waarin niets gebeurde, maar dat toch heel spannend was. De beelden spreken echter voor zich en hebben deze ‘verklaring’ niet nodig. Het commentaar van haar tegenspeler kan dan ook zowel voor haar als voor de voorstelling gelden: ‘I liked you better when you didn’t speak’.
Toevallig genoeg zijn Soma, Das Lemniscaat en If I am a hyena alle drie voorstellingen van jonge makers waarin beweging en geluid belangrijker zijn dan de tekst. Ook in de rest van het programma van het Antwerpse Fringe Festival zijn dans en fysiek theater goed vertegenwoordigd, net als het aandeel kersvers afgestudeerde performers van de Vlaamse en Nederlandse theaterscholen. Hoewel niet alle voorstellingen even evenwichtig in elkaar zaten, heeft de eerste editie van het Fringe Festival in Antwerpen zich bewezen als een goede plaats voor het spotten van nieuw talent. Juist de mogelijkheid om te experimenteren en te falen maakt het initiatief zo interessant. Fringe is dan ook een welkome aanvulling op het Antwerpse theaterfestivallandschap.