Boeken / Achtergrond
special: Een interview met debutante Bregje Hofstede

‘Ik heb de ziel van Parijs willen vangen’

Bregje Hofstede en ik spreken elkaar in een klein café om de hoek van het Museumplein. Hier is niks te merken van de drukte die daar – het is volop Uitmarkt – heerst. Een perfecte, rustige omgeving om over Hofstede’s debuutroman De hemel boven Parijs te praten, een roman over liefde, dromen en betoverd worden.

Twee uur na haar optreden op de Uitmarkt heb ik met Bregje Hofstede afgesproken haar te interviewen. Ze heeft haar eerste optreden gegeven, voor het eerst officieel haar roman De hemel boven Parijs gezien en gaat nu haar eerste ‘echte’ interview geven. Het zijn spannende dagen voor een beginnend auteur.

Waar gaat De hemel boven Parijs voor jou over?
‘Over lef. Over durven. Het gaat over een man, Olivier, van een jaar of vijftig. Hij is professor kunstgeschiedenis aan de Sorbonne. Een stoere man. Op een gegeven moment wordt hij van zijn stuk gebracht, doordat hij een studente in de les krijgt die heel erg lijkt op een oude liefde, Mathilde. Zij was zijn grote liefde, met wie hij destijds toch niet durfde. Mijn boek gaat over angst voor de liefde.’

Kunst speelt een centrale rol in De hemel boven Parijs. Bregje Hofstede heeft het zelf gestudeerd, onder andere in Utrecht en Parijs. Fie, het meisje dat zo op Oliviers eerste liefde lijkt, studeert ook in Parijs, en probeert zich in die stad staande te houden. ‘Olivier is een verpersoonlijking van Parijs,’ zegt ze. ‘Ik woonde daar zes of zeven maanden. Ik vond het een heel mooie stad, maar ook heel ongenaakbaar. Iedereen kent de Moulin Rouge en Picasso, de grote gebouwen uit de tijd dat alles in Parijs gebeurde. Dat was na 1945 eigenlijk wel afgelopen. Alleen heeft Parijs dat nog niet door.’ Ze denkt even na en corrigeert zichzelf, zoals ze later vaker zal doen. ‘Nee, Parijs heeft dat wel door, maar wil alsnog graag blijven in 1920, 1930, een mooie tijd. Alles wordt nauwkeurig gerestaureerd, nieuwbouw plegen is heel erg moeilijk. Het is een museale stad. Ik had heel erg het gevoel van vergane glorie, goed in stand gehouden weliswaar, maar voorbij. Dat heb ik een kwartslag gedraaid en er een personage van gemaakt. Hoe is het om te leven in het verleden, vroeg ik me af, om niet door te gaan.’

Met zijn beroep, bijvoorbeeld, of met die onaffe relatie.
‘Ja. Hij bestudeert niet voor niets de schilderkunst. Hij leest graag over allerlei kunstenaars die woeste dingen bedenken en zich misdragen, zonder zelf iets dergelijks te ondernemen.’

Daar benadeelt hij ook zijn huidige vriendin, Sylvie, mee.
‘Sylvie is een tragisch personage, omdat haar vriend vreemdgaat, maar tegelijkertijd ook een heel gul personage, die heel veel geeft – of wil geven. In mijn boek zit een scène waarin hij onverwacht bij haar langs komt, ze hebben een lat-relatie. Ze heeft niet op hem gerekend. Hij begint haar op te vrijen, en dan zegt zij, o nee, wacht even, en ze verdwijnt de badkamer in om zichzelf op te maken. Ze zet een masker op.’

‘Ik schep geen meisjes en mannen, ik schep personages. Het maakt geen barst uit of je een man of een vrouw bent, je hebt dezelfde hersenen. Ik kan me verplaatsen. Het grootste verschil tussen Olivier en Fie is niet dat hij een man is en zij een vrouw, maar zijn fysieke overwicht, zijn statuur, zijn aanzien. Ik benadruk hoe groot en lang hij is, en dat zij een blond en bleek meisje is dat bijna niet bestaat. Tegelijkertijd dwingt zij hem tot een bepaalde keuze. Ik speel met de verwachting, maar verder had ik niet de behoefte een jonge vrouw als hoofdpersonage te nemen.’

Later vertelt ze hoe ze speelde met projectie in het opbouwen van Sofie. ‘Olivier ziet haar, maar ook Mathilde. Het is verwarrend voor hem. Die verwarring wilde ik er in houden, maar tegelijkertijd heb ik ook geprobeerd het meisje Sofie een eigen stem te geven. Naarmate het boek vordert en de dingen in beweging komen, gaat zij meer doen, haar tekst wordt langer, er komt verplaatsing in.’

Parijs zit, net als Olivier in de roman, vast, zegt ze. ‘Je ziet overal van die plakkaten op de muur, “hier woonde die en die”. Aan de ene kant is het supertof, want voor jou woonde, weet ik veel, Picasso daar, maar tegelijkertijd ben jij dan de mosterd na de maaltijd. Voorheen woonde hier een grote geest, en nu woon jij er.’ Er komt een anekdote in haar op, uit de tijd dat ze De hemel boven Parijs redigeerde. ‘Het was een jaar geleden, in de zomer in Parijs, in de Jardin du Luxembourg, waar Fie hardloopt en waar ze gaan wandelen. Daar staan allemaal stoeltjes, en in een van die stoelen zat een vrouw, een heel oude vrouw. Ze had een mouwloze jurk aan, met een groot decolleté. Haar borsten hingen heel laag. Ze was verschrikkelijk bruin, had haar haar opgestoken en lag te genieten van de aandacht. Ik vond haar zo’n beeld van Parijs. Ze had besloten: ik blijf twintig. Ik blijf in mijn bloeitijd hangen.’

Foto: Natalie Hill

Foto: Natalie Hill

De titel van haar boek deed mij denken aan de film Der Himmel über Berlin van Wim Wenders. Lachend vertelt Bregje dat zij de titel niet bedacht heeft. ‘Dat heeft mijn uitgever gedaan. Het is een goede titel. De associatie is goed. Parijs is een personage in mijn boek, net zoals Berlijn dat is in de film. Wenders heeft de ziel van de stad willen vangen. Zijn film kent een melancholieke, poëtische sfeer. Dat heb ik ook willen doen.’

Wenders’ film gaat over engelachtige wezens. Ik moet dan aan Fie denken, kort voor Sofie, wat lijkt op ‘fee’ en dan ben je in een magische wereld. In je boek onderbreken haar hoofdstukken de handeling, als het koor in een klassiek toneelstuk.
‘Ik vind het grappig dat je haar als fee hebt geïnterpreteerd. Je kan ook zeggen: ze is hoekig en lomp. Praktisch.’

Een Hollandse fee in Parijs…
‘En de naam Fie is ook fille, meisje. Dat is de associatie die ik bij haar heb.’

We praten door over het motto, een kort gedicht van Hanny Michaelis. Het gaat over levenslang gekoesterde littekens. Ik vraag Bregje of zij denkt dat Olivier zijn littekens koestert. ‘Ja,’ zegt ze resoluut. ‘Als hij in het boek voor het eerst weer denkt aan Mathilde en oude foto’s bekijkt, is hij ontroerd. Zo’n romantische ontroering. Het is een geruststelling voor hem, dat hij, nu hij misschien een beetje een oude lul is met een ingezakte relatie, waar hij zelf trouwens debet aan is, toen zo’n heftige liefde beleefde. Het spreekt tot zijn romantische inborst.’ Daarna: ‘Hij beseft dat zijn leven nog niet voorbij is. Hij wil de pauze opheffen.’

Olivier gaat terug naar, zoals Bregje het noemt, de plek die hij jarenlang gezocht heeft. Het lijkt alsof hij op die manier teruggaat in de tijd en weer in dezelfde situatie wil belanden. Maar hij gaat een nieuwe keuze maken. ‘Hij gaat in ieder geval verder. Het is geen toeval dat ik het hele boek in de verleden tijd heb geschreven en de laatste paar scènes in de tegenwoordige tijd. Op een gegeven moment dacht ik, dit is het moment voor die overgang. Ik had eerst alles door elkaar geschreven.’

Heeft het ook niet iets tragisch, dat hij verder gaat waar hij vijfentwintig jaar geleden gestopt was? Of is het wel goed voor hem?
‘Als Sofie erachter komt dat er iemand is op wie zij lijkt, zegt zij, joh, denk je nog steeds aan haar? Wat treurig, wat zielig. Dat kun je natuurlijk ook denken. Man, ga verder met je leven.’

Dat dacht ik dus ook.
‘Maar hij brengt er tegenin: je kunt natuurlijk alles weggooien uit je leven. Dan ben je klaar. Maar ruimte en leegte liggen heel dicht bij elkaar. Olivier en Sofie interpreteren het allebei anders.’

Er hebben al korte gesprekjes met Bregje op de website van bol.com en in de Volkskrant gestaan. In beide stukken noemt ze haar literaire voorbeelden. ‘De meeste literaire helden herken je totaal niet in mijn stijl,’ zegt ze wanneer ik haar ernaar vraag. ‘Virginia Woolf is verschrikkelijk goed, maar ik schrijf totaal niet zoals zij, dat probeer ik ook niet.’ Ze somt verder op: ‘De Brontë-zusters, Jane Austen, Marlen Haushofer, Annie M.G. Schmidt, Hemingway, Roth… Steinbeck vond ik heel mooi, Of Mice and Men. Ik ben ook fan van Aidan Chambers.’

Chambers is haar literaire mentor, of ‘schrijvers-adoptieouder’ zoals ze hem noemt. ‘Hem heb ik ontmoet toen ik 19 was. Ik mailde hem over zijn laatste boek. We bleven in contact. Op de een of andere manier had hij de overtuiging dat ik een schrijver was, voordat ik dat zelf weer durfde te denken. Vroeger dacht ik dat wel, en ik was blijven schrijven. Maar ik stelde mezelf nooit voor als “ik schrijf” en ik vertelde ook nooit dat ik schreef.’

Hij heeft je de goede kant op geduwd.
‘Ik vond het fijn dat er een ervaringsdeskundige aan de andere kant van de inbox zat. Als ik hem mailde, “Ik heb hier nu twee jaar aan gewerkt, en het is echt slecht, het is prut, ik zie nu dat het niks voorstelt,” zei hij: “Ja, dat soort buien heb ik ook wel eens. Dat gebeurt bij iedereen.” Dat was een enorme aanmoediging.’

Is vertaald worden een van je ambities?
‘Vertaald worden lijkt me echt tof. Ik woon nu in Brussel, en er spreekt bijna niemand Nederlands in Brussel. Tien procent van de mensen. Bijna iedereen die ik spreek, vraagt of zij het kunnen lezen. “Als je Nederlands leert…” zeg ik dan. Ik ben heel benieuwd hoe het is om je eigen stem in een andere taal te lezen.’

Bregje Hofstedes De hemel boven Parijs, uitgegeven door uitgeverij Cossee, is nu te koop in de boekhandel.