Boeken / Fictie

Leve(n)de poëzie!

recensie: Hélène Gelèns - applaus vanuit het donker

Rode blaadjes waaien de lezer tegemoet vanaf het omslag van applaus vanuit het donker, Hélène Gelèns derde bundel. Een mooie verbeelding van haar bewegende, levende poëzie.

Bekijk de volgende regels (de eerste stanza van drie) en vul in:

is h t: ik tege d laarz n?
dan is et: k óf d la rzen
win ik, w nt niet d bende g laarsden
wint d bende gelaarsde , win iet ik
(d som v n verlie er en winnaar is nul 

Grote kans dat je dit niet in gedachten had:

is het: zwik tegen danslaarzen?
dans eist niet: zwik óf danslaarzen
wint zwik, want knielt die bende gelaarsden
(twintig dubbende gelaarsden!) kwinkeliert zwik
(de som van averlie erkent: winnaar eist knul)

Toegegeven, de witruimte in het eerste gedicht is niet overal groot genoeg om alle letters uit het tweede voorbeeld een plek te geven. Toch is dit de eerste stanza van het gedicht na diegene met de gaten erin. Hélène Gelèns maakt er niet ‘is het: ik tegen de laarzen? / dan is het: ik óf de laarzen’ van, wat meer voor de hand zou liggen. Ze doet er iets anders mee, iets mooiers, iets betekenisvollers.

Spelen met de taal
Elders in applaus vanuit het donker staat het gedicht ‘sappho zei’, een variatie op e.e. cummings’ ‘plato told’. e.e. cummings, die bekende dichter die geen hoofdletters in zijn naam wenste te zien. Hoofdletters zijn, zoals vaker bij Gelèns, afwezig in deze bundel, net zoals de overgrote meerderheid van de leestekens. Dit geeft haar taal iets democratisch: hoofdletters geven bepaalde woorden immers voorrang. Gelèns’ gedichten zijn een web van woorden, een spannend web, en niet altijd gelijk te begrijpen of te doorgronden.

Tegelijkertijd speelt ze ook met vormen, zoals in ‘visies op vis iii’:

haaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaai
je ihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaai
verveelt aaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaai
je ihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaai
geeuw je aihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaaihaai

Doorlezend ontstaat er een patroon, een vorm, die misschien doet lijken aan golven met haaien. Een gedicht daarvoor (‘visies op vis ii’) lijkt dan weer op een wc met een stortbak boven, of misschien de staart van een zeemeermin. Waarschijnlijk is het geen van beiden, of allebei. Wie het weet mag het zeggen, maar het maakt Gelèns’ poëzie bij vlagen onweerstaanbaar.

Plezier in de taal
Zo uitnodigend als deze gedichten soms lijken, ze zijn niet altijd even gemakkelijk te begrijpen. Daarin doet Gelèns mijns inziens dan weer denken aan de niet genoeg geprezen Hans Faverey, met bijvoorbeeld de humoristische reeks over een man en een dolfijn: ‘(Bal; zeg: bal). / Je moet ‘bal’ zeggen. / Dolfijn, zeg eens bal. / B/a/l: bal. Hé’. De dichter – Faverey, Gelèns – heeft er een enorm plezier in de zeggingskracht van de taal te ontdekken, die taal op te rekken en naar de hand te zetten. In de beste gevallen slaat dat plezier over op de lezer.

Neem de laatste regels van het gedicht ‘het applaus van pythagoras’, die ten eerste al rechts uitgelijnd zijn op de pagina, net als andere delen van het gedicht – zo zit de speelsheid al in de pagina gevangen, en ontstaat het idee van een dialoog.

in de 26e eeuw na pythagoras doceerde men hoe
het applaus van pythagoras leidde tot applaus
voor hemzelf – o wonder der dichtkunst! –
terwijl getuige een tekst uit diezelfde eeuw
de pythagorese jaartelling ingeburgerd raakte

Die 26e eeuw, dat is nu, maar wij kennen het anders. Het hele gedicht is een correctie op enkele denkbeelden die wij er op na houden over Pythagoras en zijn stelling. Maar het echte plezier zit in de subtiele verschuiving van ‘het applaus van pythagoras’ naar ‘applaus voor hemzelf’. Het ‘o wonder der dichtkunst!’ dat dan volgt, is ook weer exemplarisch voor applaus vanuit het donker: er staan niet al te veel leestekens in de bundel, maar een flink aantal is te vinden in dergelijke extatische formuleringen.

Aanwinst
Hélène Gelèns speelt met woorden, zet ze op een vreemde manier achter elkaar en plaatst ze in nieuwe verbanden. Haar poëzie beweegt en speelt, al is dat soms – soms – ook wat vermoeiend. Haar stem is geheel eigen en uniek en een aanwinst voor de Nederlandse literatuur. Het Nederlands is van ons allen, maar in deze bundel net even wat meer van Gelèns.