Moed en fatsoen van gewone landgenoten
Gebruikmakend van een reeks dagboekfragmenten, onderbouwd met scherpe politieke analyses, beschrijft Bo Lidegaard de reddingsoperatie van de Deense joden in 1943. Het contrast met de deportaties in Nederland is schokkend.
Op dezelfde dag in 1933 dat Adolf Hitler rijkskanselier werd, sloten de Deense Sociaaldemocraten een politiek akkoord met de liberale Venstrepartij. Het was crisis, de werkgevers eisten loonverlaging. In plaats daarvan werden de lonen bevroren, er kwam een verplichte algemene zorgverzekering, inclusief doorbetaald zwangerschapsverlof en een bijstandsregeling met behoud van burgerrechten. Werkverschaffingsprojecten in de vorm van grootscheepse bruggenbouw werden in gang gezet en de Deense kroon werd gedevalueerd zodat de export van landbouwproducten niet zou instorten. Men deed alles om te voorkomen dat de Deense samenleving zou afglijden naar ultrarechtse richting.
Antitotalitair nationalisme
Lidegaard beschrijft hoe vier grote partijen – Sociaaldemocraten, Venstre, Radicalen en Conservatieven – zich beijverden om hun opvattingen over vaderland, grondwet en democratie tot de Denen te laten doordringen. Doel was om de twee totalitaire partijen, Communisten en Nationaalsocialisten, te marginaliseren. In Denemarken zou het ‘wij-gevoel’ zich concentreren rond het besef van een democratische rechtsorde, die niemand uitsloot, behalve burgers die eropuit waren die rechtsorde omver te werpen. In 1935 werd deze drieslag van democratie, verzorgingsstaat en nationalisme beloond met een overwinning voor de Sociaaldemocraten onder leiding van Thorvald Stauning. Hij kreeg 46 procent van de stemmen. In een manifest van de Sociaaldemocraten was onder andere te lezen:
Nu is de tijd. Niet voor fantastische experimenten en wetteloze acties, niet voor dreigementen en pogingen om een ordelijke maatschappij te vernietigen. Het is tijd voor de volksgemeenschap die zich tegen wetteloosheid keert en zich als doel voor de naaste toekomst het opbouwen van de hele maatschappij stelt.
Van 1924 tot 1940 bestond de regering uit de Sociaaldemocraten ondersteund door de Radicalen. In 1940 werd na de Duitse inval een samenwerkingsverband gevormd door de vier grote partijen met als doel te regeren in constante ‘dialoog’ met de bezetter. In de praktijk kwam dat neer op toegeven, binnen een minimale onderhandelingsruimte. In 1942 maakte regeringsleider Stauning plaats voor de diplomatieke liberaal Scavenius, voormalig minister van Buitenlandse zaken.
Neuropa
Een andere oorzaak van de mislukking van de Endlösung in Denemarken is volgens Lidegaard de speciale vorm die de bezetting door de nazi’s in Denemarken had aangenomen. Bij de inval op 9 april 1940 had het leger geen verzet geboden tegen de overmacht. Echter, koning Christiaan de Tiende en de regering bleven aan en eisten normale voortzetting van hun taken. Met de term Neuropa liepen de nazi’s vooruit op de situatie die ze na de totale overwinning in gedachten hadden voor de ‘arische broedervolken’. Een soort gelegitimeerd zelfbestuur onder leiding van het Duitse Herrenvolk. Bovendien had Duitsland de voedselexport vanuit Denemarken hard nodig. Er was de bezetters daarom veel aan gelegen om een goede samenwerking op te bouwen en te behouden. Maatregelen tegen burgers die niets misdaan hadden pasten daar niet in.
Ten slotte speelde een rol dat eind 1943 de oorlogskansen voor Duitsland waren gekeerd. Sommige nazi’s meenden daarom er verstandig aan te doen ander, minder repressief gedrag te laten zien. Er waren conflicten gerezen tussen de kopstukken onder de bezetters. Ondertussen was de samenwerking met de Deense regering-in-oorlogstijd ten einde. In augustus 1943 waren de leiders afgetreden uit protest tegen de voortschrijdende rechteloosheid van burgers. Nadat de regering zich in augustus 1943 had teruggetrokken, drongen de bezetters voortdurend aan op het vormen van een nieuwe regering. Het coalitieproject zou op die wijze gelegitimeerd zijn. Pas toen het onafhankelijke Deense verzet op gang kwam werden de represailles harder.
Nacht van de razzia
In deze sfeer lekte uit dat in de nacht van 1 op 2 oktober 1943 een razzia was gepland. Deense joden waren tot die tijd niet als groep apart gezet. Nooit waren lijsten aangeleverd, Jodensterren ingevoerd, laat staan getto’s ingericht. (Dat koning Christiaan met een ster op door Kopenhagen reed is een mythe, aldus Lidegaard. Hij heeft alleen gezegd dat als er ooit sterren zouden komen, alle Denen, hij voorop, er een zouden dragen.) Het Deense bestuur, bestaande uit ambtenaren van de departementen, besloot niet mee te werken met de Duitse bezetters. De politie kreeg herhaaldelijk een verbod om zich bij de SD en Gestapo aan te sluiten.
Zo veel mogelijk werden de Deense joden gewaarschuwd en hun huizen na vertrek naar Zweede havensteden verzegeld. Hun eigendommen werden genoteerd en bij de bevrijding teruggegeven. De dagboeken waar Lidegaard zijn boek deels op baseert, beschrijven de lotgevallen van drie joodse families, maar hij gebruikt ook dagboekaantekeningen van een journalist van Politiken, de krant waar hij hoofdredacteur is. Zo is van heel nabij te lezen hoe de levensbedreigende situatie ervaren werd. De hulpverlening en solidariteit was een grote troost voor de vluchtelingen, evenals de opvang in Zweden.
Moedige vissers
De kustlijn van Sjælland is lang en er liggen tientallen havens. Vanuit daar vertrokken in de weken na de razzia honderden schepen die de gevluchte joden overzetten naar Zweden. De Zweedse regering, die het een jaar eerder bij de deportaties van de Noorse joden lelijk af had laten weten, had bekend gemaakt dat iedereen welkom was. Tegen betaling van soms flinke geldbedragen (de schippers zetten hun leven op het spel, hoewel er ook velen waren die gratis hulp boden) werden in totaal 7742 joden gered van de ruim 8000 die Denemarken telde. Een aantal keren ging het mis, omdat groepjes die zich in afwachting van hun vertrek op zolders en in schuren verborgen hadden door de Duitse politiemacht werden ontdekt. Driehonderd mensen werden afgevoerd naar concentratiekamp Theresiënstadt en vandaar naar Auschwitz.
In één beslissend opzicht verschilde de actie in Denemarken van alle eerdere in andere bezette landen: zij vond plaats onder het oog van een immens verontwaardigde en beschermende samenleving, terwijl de Zweedse pers ongeveer ‘live’ verslag deed. Dit is de reden waarom het nazi-apparaat dit keer faalde.
Nederland deelt met Polen de twijfelachtige eer van het hoogste percentage vermoorde joden. Dat het ook heel anders kan, bewijst dit helder geschreven en goed geannoteerde boek. De uitgever heeft als ondertitel ‘Het wonder van Denemarken’ toegevoegd. Dat is een misleidende karakterisering. Het suggereert iets bovennatuurlijks. Maar de redding van de Deense joden is te danken aan de moed en het fatsoen van gewone, democratische landgenoten.
Door zijn chronologische dag-tot-dag-aanpak, afgewisseld met scherpe politieke analyses heeft Lidegaard de voor- en achtergrond van de reddingsoperatie in een mooi ritme met elkaar verweven, uitstekend vertaald door Maydo van Marwijk Kooy. Dat hij zelf duidelijk een gedreven Sociaaldemocraat is voegt een persoonlijke dimensie toe aan zijn relaas.