Neu-ro-mu-si-caal-do-cu-ment
In Ons muzikale brein zet musicoloog en hersenwetenschapper Daniel Levitin de stand van zaken uiteen rond het mysterie muziek. Hij doet dat aan de hand van de huidige neurowetenschappelijke kennis op dit gebied. Dit levert een leerzaam boek op over geheugen, taal en muziek, dat teruggrijpt op oude (maar vooruitstrevende) ideeën van de gestaltpsychologen en gelardeerd is met leuke feitjes over bekende liedjes.
Het boek opent met een citaat over wetenschap van Robert Sapolsky. Een citaat ter geruststelling, dat de wetenschap niets afdoet aan de schoonheid van muziek. Blijkbaar was de auteur van mening dat hier behoefte aan was. Er leeft klaarblijkelijk een of/of-gedachte rondom de wetenschap. Of je geniet van de muziek, of je redeneert en verklaart de fenomenen en daarmee is het genot ‘dood’. Dit zijn echter twee verschillende werelden; de wereld van het genot en de wereld van het verstand. De waarschuwing lijkt eerder gericht aan het adres van de wetenschappers zelf. Dat ze niet moeten gaan denken alle problemen op te kunnen lossen. Er blijft nu eenmaal altijd ruimte voor het mysterie.
Het is overigens een waarschuwing die de auteur lang niet overal ter harte heeft genomen. Nogal eens reduceert Levitin allerlei ervaringen en denkbeelden tot haar neurologische basis (reductionisme). Dan staat er iets als: ‘onze hersenen hebben mechanismen ontwikkeld om zulk gedrag te belonen en aan te moedigen’. Maar klopt dit wel? Het zijn weliswaar onze hersenen waarin deze mechanismen ontwikkeld zijn, maar wij zijn het zelf die ervaringen opdoen en hierop ons gedrag laat beïnvloeden. Hierin spelen onze hersenen een belangrijke rol. Ze reageren bijvoorbeeld op de wisselwerking met de omgeving door en doordat stofjes op plekken in het brein komen die een ervaring van genot geven. Deze ervaring voelen we met heel ons lichaam, we ‘voelen’ deze ervaring niet met onze hersenen. Daar vindt slechts de chemie plaats.
Ontdekkingsreis
Toch leest het boek vooral als een ontdekkingsreis door het brein. Wanneer je muziek neurologisch bestudeert, kom je nogal wat tegen. Muziek refereert aan ons geheugen en doet een beroep op onze natuurlijke neiging naar gehelen. De gestaltpsychologen van de vorige eeuw blijken hiervoor een zeer robuuste verzameling regels opgesteld te hebben, waaronder de ‘gestaltprincipes van het groeperen’. Ook het verband met spraak en het leren spreken is interessant om te lezen. Hoe muziek ons gemoed bepaalt en hoe dit chemisch, fysisch en daarmee ook neurofysiologisch werkt, weet de auteur gepassioneerd uiteen te zetten.
Met zijn passies vraagt hij het nodige van de lezer. Door de hoge informatiedichtheid leest het boek hier en daar nogal staccato. De auteur heeft de neiging tijdens zijn uiteenzettingen intermezzo’s in te passen waarin persoonlijke ervaringen en anekdotes alle ruimte krijgen. Te veel ruimte, waardoor de lezer gemakkelijk de draad kwijtraakt en die de vaart uit het verhaal haalt. De auteur zoekt hierin de grens tussen wetenschap en fictie. Het plezier van de schrijver is hierin voelbaar, alsof hij improviseert, maar of je als lezer op al deze anekdotes zit te wachten?
Toegift
Naast een enorme hoeveelheid aan kennis over muziek – over ritmes, toonhoogtes, boventonen, frequentieverdelingen van boventoonreeksen, timbres, muziekgenres, verwachtingen, maatsoorten, en nog veel meer – maakt Levitin ook ruimte voor critici over muziekwetenschap, zoals de cognitief wetenschapper Steven Pinker. Wanneer Pinker muziek als slechts ‘auditieve kwarktaart’ afdoet, komt zijn felle kant naar voren. Alsof de schrijver na een heerlijk kabbelend middenstuk ineens fel van leer trekt in de apotheose van zijn symfonie. Met een gedreven argumentatie weet Levitin de dwaling van Pinker overtuigend te weerleggen. Een slotakkoord dat nodig was om dit ambitieuze boek in stijl af te sluiten en om eveneens af te rekenen met de eerdergenoemde minpuntjes van dit boek.