Ode aan de ongehoorzaamheid
De Bijbel is een bron van goede verhalen, maar wie leest het heilige boek tegenwoordig nog? Guus Kuijer, in elk geval. Hij schreef zijn eigen versie en begon bij het begin: De Bijbel voor Ongelovigen. Het begin. Genesis.
Het navertellen van heilige boeken is een kleine trend geworden. Kader Abdolah maakte een behoorlijk eerbiedige, toegankelijke vertaling van de Koran en een biografie van Mohammed (De Koran en De Boodschapper, 2008), terwijl Martin Michael Driessen met Vader van God (2012) een spannende Bijbelsatire schreef. Maar de aangewezen persoon om een bewerking van de Bijbel te maken, is natuurlijk Guus Kuijer, wiens De Bijbel voor Ongelovigen amper een maand na Driessens Vader van God verscheen. Kuijer is namelijk een van de beste kinderboekenschrijvers en om de wonderlijkheid van de Bijbelverhalen volledig tot hun recht te laten komen, moet je in staat zijn ze uit te leggen aan een kind. Bovendien heeft Kuijer al eerder met humor, liefde en een kritische blik over geloof geschreven, in Het boek van alle dingen en in Hoe een klein rotgodje God vermoordde. Diezelfde combinatie gebruikt hij in De Bijbel voor ongelovigen.
‘Het begon met een woord’
Het eerste hoofdstuk van Kuijers versie van Genesis, ‘Het verhaal van Adam’, is ook gelijk een van de sterkste. Kuijer speelt met het gegeven van de schepping op onnavolgbaar humoristische wijze:
God pakte zijn kleipop en blies lucht in de neus. De pop begon te bewegen, knipperde met zijn ogen, keek rond en vroeg: ‘Wie ben ik, waar ben ik en waarom ben ik?’
Het was een wonder! Dit dier kon praten! En hoe! Het stelde meteen geweldig belangrijke vragen. God was een tijdje sprakeloos.
Toen zei hij: ‘Jij bent Adam, want dat betekent mens. Je bent op aarde omdat iemand op de boel moet passen. En als je even niks te doen hebt, moet je mij bejubelen.’
‘O,’ zei ik, want die Adam, dat was ik natuurlijk. ‘En waarom kan ik u niet zien?’
‘Omdat ik een woord ben.’
Toen wist ik het weer: toen ik wakker werd, was dat het woord dat ik het eerst bedacht: god.
Adam bedacht het woord ‘god’, dus schiep hij God. Of denkt hij dat maar, en was het juist God die de dingen in het leven riep door ze te benoemen? Een beetje valsspelen doet Kuijer hier wel, want het idee dat ‘het begon met een woord’ komt niet uit Genesis, maar uit Johannes (1:1-4), waarin te lezen staat: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.’ Het ingenieuze idee dat de taal scheppend werkt, nieuwe concepten in het leven kan roepen, is dus al aanwezig in de Bijbel zelf. Maar Kuijer verwoordt het allemaal net even wat leuker.
De Bijbel volgens twijfelaars
Adam is nog niet geschapen, of hij begint God al lastig te vallen met kritische vragen:
‘Bent u werkelijk alleen?’ vroeg ik. ‘Zijn er geen andere goden dan u?’
‘Dat vind ik een onbehoorlijke vraag’, zei God. ‘Heb ik je niet net gezegd dat ik alleen ben?’
Adam is er nog niet zo zeker van. Zo gaat het met de meeste vertellers. Op de hondstrouwe Isaak na zijn zij eerder agnost te noemen dan gelovig. Zij willen vaak wel in God geloven, maar hebben zo hun twijfels. Zeker als zij zelf Zijn stem niet hebben gehoord, gaan ze zich toch afvragen of diegenen die hem wel horen hen voor de gek houden.
Het horen van God is immers een uiterst effectieve manier om je zin door te drijven. Zo gebruikt Selach, die later de toren van Babel bouwt, God als excuus om zijn familie te verlaten. In werkelijkheid hoort hij geen andere stem, het is zijn vrouw die hem ervan overtuigt dat zijn verlangen om te vertrekken betekent dat hij God heeft gehoord. Selach: ‘Het kan zijn. Misschien is er geen verschil tussen mijn stem en de zijne.’
Gehoorzamen en ongehoorzamen
Die twijfel leidt in elk verhaal tot een strijd tussen de gehoorzamen en de ongehoorzamen, soms onderhuids, soms openlijk. Adam die stiekem hoopt dat Eva ongehoorzaam is door van de appel te eten. Of Cham, die sceptisch is over het megalomane plan van zijn vader Noach om een ark te bouwen en die wel braaf meebouwt, maar niet gehoorzaamt als Noach zegt dat er geen kleinkinderen mee mogen.
Kuijer kiest, zoals het een goed kinderboekenschrijver betaamt, de kant van de ongehoorzame, door die langer en/of overtuigender aan het woord te laten. Het vermogen zelf te kunnen oordelen over goed en kwaad, dat is wat Eva’s ongehoorzaamheid de mens gegeven heeft. Die boodschap, dat we vooral zelf na moeten blijven denken, benadrukt Kuijer net iets te vaak.
Doordat Kuijer zich zo afzet tegen het dogmatische geloof, is zijn boek wellicht geen ideale Bijbel voor geboren ongelovigen, die niet zullen begrijpen waar hij zich druk om maakt. Maar voor agnosten, afvalligen en ongelovigen die ergens toch een beetje twijfelen, heeft Kuijer de perfecte Bijbel geschreven.