Eén man publiek, meer moet dat niet zijn
.
De zin is een opmaat tot het op Raymond Carver geïnspireerde verhaal ‘What we talk about when we talk about Anne Frank’, waarin twee joods-Amerikaanse echtparen elkaar ontmoeten aan de keukentafel van het nog altijd in de VS verblijvende stel. De andere twee, orthodoxe joden, zijn naar Israël verhuisd en kolonisten geworden. Of bezetters.
Er komt drank op tafel, de sfeer wordt steeds joliger, de grappen steeds vileiner en dan plotseling komt het gesprek op die ene vraag: bij wie zou je onderduiken? Een op het eerste gezicht luchtige, bijzonder komische opening van een bundel die doortrokken is van de vraag hoe joden omgaan met datgene wat hun identiteit altijd lijkt te blijven beheersen. Englanders humor, soms slapstick, soms bijzonder subtiel, stelt de zaken nog eens op scherp: achter alle vrolijkheid schuilt een litteken van ongekende omvang.
Wát een schrijver, die Englander
Englander neemt zijn tijd. Dertien jaar na zijn debuutbundel (Verlost van vleselijke verlangens) en vijf jaar na zijn uitstekende eerste roman Het ministerie van buitengewone zaken is dit pas zijn derde boek. En toch: zijn talent wordt alom erkend, zijn naam wordt onthouden, Englander is het bewijs dat de echte schrijvers heus niet ieder jaar met een werkje op de proppen hoeven komen om in de gunst van het publiek te blijven. Zie alleen al de quotes op het omslag: Egan, Franzen, Safran Foer en Chabon toonden zich graag bereid om hun vakgenoot-met-klein-oeuvretje de hemel in te prijzen. Ook de ontvangst onder lezers en pers is unaniem: man man man, wat een schrijver, die Englander.
Met dat feestelijke gejuich is het moeilijk oneens zijn. Weinig auteurs schrijven natuurlijker, vanzelfsprekender en vloeiender dan Englander in Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben. Toch zijn de verhalen niet allemáál even schrijnend-briljant als het titelverhaal: ‘Peepshow’, waarin een jood die van zijn geloof is gevallen tijdens het bezoek aan een gezellig showtje wordt bezocht door de rabbi’s uit zijn jeugd, is weliswaar spookachtig en onaangenaam, maar beklijft niet echt. ‘Zusterheuvels’, over een vrouw die een nederzetting begint op een berg buiten Jeruzalem, ontbeert humor, waardoor het interessante (daar ga je al, geen goed adjectief voor een verhaal) verhaal luchtigheid mist. Dat het met eenzelfde thema ook wél prachtig kan worden, bewijst Englander overigens in ‘Gratis fruit voor jonge weduwen’ – een verhaal dat het in zich heeft een klassieker te worden en dat bovendien in drievoud in het postvak van alle Tweede Kamerleden zou moeten worden gestopt. Met een post-it erop: dit, mijnheer/mevrouw, dit is nu empathie.
Auteur leest voor
Ronduit fantastisch is het verhaal ‘De lezer’, een verhaal waar het joods-zijn geen rol van betekenis speelt. In dat verhaal gaat een beroemde schrijver (‘Auteur’) op tournee met zijn nieuwste roman, waaraan hij elf jaar heeft gewerkt. Maar welke boekhandel hij ook betreedt, welke bibliotheek of zaal hij ook binnenkomt, het is er uitgestorven en de mensen die er zijn, komen niet voor hem. Zijn roem is voorbij, de interesse van het publiek is niet slechts verflauwd, maar volledig vervlogen. En dan steeds net als hij wil vertrekken, zijn verlies wil nemen en de literatuur de rug wil toekeren, duikt er een lezer op, een mannetje van minstens honderd. De lezer eist voorgelezen te worden. En dat doet de Auteur, waar hij ook komt, omdat één man publiek soms belangrijker is dan vijfduizend uitzinnige types.
Of Englander in ‘De lezer’ zijn eigen nachtmerrie of zijn wensdroom beschrijft, wordt niet duidelijk. Zeker is dat hij het soort schrijver is dat altijd zal weigeren concessies te doen aan zijn publiek, hoe groot of klein dat in de toekomst nog zal zijn. Nathan Englander is slechts verantwoording schuldig aan het verhaal dat hij vertellen wil.