Boeken / Reportage
special: Christian Jungersen - Ik heb je zien verdwijnen

Experimentele literatuur uit Denemarken

.

Een gesprek met de 51-jarige Deense schrijver Christian Jungersen. 

In Ik heb je zien verdwijnen kijken we door de ogen van Mia, een wiskundedocente van middelbare leeftijd. Ze woont in een mooi huis net buiten Kopenhagen, is moeder van een puberzoon en echtgenote van een succesvolle en alom geliefde schooldirecteur. Alles lijkt prima in orde, maar van de ene op de andere dag begint echtgenoot Frederik zich vreemd te gedragen. Hij wordt roekeloos en blijkt een grote som geld van school te hebben verduisterd. Het leven van het gezin komt op z’n kop te staan. Wat blijkt: Frederik heeft een hersentumor.

~

Waarom wilde je een roman over hersenbeschadiging en de gevolgen daarvan schrijven?
Een goede vriendin van me is psychiater, en ze vertelde me dat veel literaire personages zo volkomen anders beschreven worden dan de mensen die zij dagelijks in haar praktijk en op straat tegenkomt. De literatuur van de laatste eeuw is hoofdzakelijk gebaseerd op de psychoanalyse van Freud, en we weten al langere tijd dat daar een en ander aan valt af te dingen. En tóch baseren hedendaagse schrijvers hun personages nog steeds op deze theorieën. Ik wilde de neurowetenschappen in de literatuur introduceren. De hersentumor is een manier om die kant van de mens te belichten.

Een ander punt is dat veel verhalen vaak extreem geconstrueerd zijn. Het echte leven, het verhaal van een mens van vlees en bloed, is veel warriger dan je in de meeste romans leest. Veel meer aspecten spelen een rol bij de beslissingen die iemand maakt, dan alleen de jeugd of een traumatische ervaring. Ik wilde zien of ik de nieuwe inzichten uit de neurowetenschappen kon inzetten in mijn boek. Die nieuwe inzichten kunnen helpen om onze op het oog zo vreemde levens beter te begrijpen, en dat is wat kunst volgens mij moet doen: de wereld begrijpelijker maken, een antwoord proberen te geven op de vraag wat het is om mens te zijn. Als literatuur een mooi glad plaatje maakt van een leven dat eigenlijk een puinhoop is, dan is literatuur leugenachtig.

Ben je niet bang dat het verhaal te veel een analyse wordt, een case study? Dat alle levensvragen vanuit de wetenschap worden beantwoord en alles wordt doodgeanalyseerd?
Dat probeer ik nu juist niet te doen. Ik wil de kijk op de mens met dit boek verbreden, niet vernauwen. Kennis van het brein kan juist een extra laag aanboren die veel literatuur tot nu toe ontbeert. Ik wil het hele spectrum aan visies op wat het is om mens te zijn beschrijven, daar horen de nieuwe wetenschappelijke inzichten ook bij.

Er zijn critici in Denemarken die beweren dat als je eenmaal de neurowetenschappen de literatuur binnenbrengt, je na verloop van tijd alleen nog maar neurowetenschap overhoudt. Alsof met de inbreng van een nieuwe discipline al het andere verloren gaat. Dat is volgens mij een verkeerde gedachte. Het is misschien ook wel de angst voor vernieuwing, het levert weerzin op. Maar mijn roman is niet of/of, het is en/en.

Waarom duiken er wetenschappelijk artikelen in de roman op?
Voor de duidelijkheid: het zijn geen wetenschappelijke artikelen. Ik heb ze zelf geschreven, al zijn ze natuurlijk wel door deskundigen gecheckt. Ik wilde een experimenteel boek schrijven, maar niet zoals we al zovaak gezien hebben: onleesbaar proza dat de verkniptheid van de mens zou moeten laten zien. Ik wilde het op een andere manier doen. Daarom heb ik de artikelen in het boek gezet die Mia zelf leest. In het begin van het verhaal is Mia een liefdevol en warm persoon, maar doordat haar man verandert en doordat ze zoveel wetenschappelijke artikelen en boeken leest, verandert zij ook. Ze gaat alles analyseren en beziet de wereld op een gegeven moment puur klinisch. Wat ik wilde met dit boek is dat je als lezer een beetje met haar mee verandert en de personages ook anders gaat bekijken.

Denk je dat de literatuur zal veranderen nu we steeds meer kennis krijgen van het ons brein?
Daar ben ik van overtuigd. Aan de andere kant moet de literatuur de psychologie niet vergeten, net zoals sociologie en al de andere wetenschappen een plaats moeten hebben binnen de literatuur. De neurowetenschap moet een aanvulling zijn op wat we al hebben, niet een reductie, een ontmythologisering van de literatuur. En dat hoeft ook helemaal niet. Als je een muziekstuk analyseert, dan verdwijnt de schoonheid ervan ook niet. Je voegt kennis en begrip toe, dat maakt het alleen maar rijker. We weten tegenwoordig dat verliefdheid niet veroorzaakt wordt door de pijl van Cupido, maar verandert dat ons gevoel als we verliefd zijn?

Kijk, dit boek is ook een parodie op het analyseren van onszelf. Mia analyseert alles, ze kijkt op een gegeven moment naar alles door een wetenschappelijke bril. Dan reduceer je de wereld en de mens tot stofjes en hormonen. En wat gebeurt er met haar? Ze verkilt, ze wordt een vreselijk mens om mee te leven. Ik maak het dus ook belachelijk, de roman is ook een parodie.

~

Ik heb je zien verdwijnen gaat over de vrije wil. Denk je dat we een vrije wil hebben?
Jazeker, ook al zijn we ons brein. Het brein zijn we namelijk zelf en wij maken zelf beslissingen. We staan daar niet buiten, we kunnen niemand anders de schuld geven. Zelfs als we door middel van een scanner zouden kunnen aantonen dat er in ons brein een ziel huist die beslissingen maakt, dan nog hebben we een vrije wil. We zijn namelijk die ziel. Het is een lastig onderwerp en ik wil in mijn boek ook geen antwoorden geven, ik wil vragen oproepen en discussie uitlokken.

Heb je een bepaalde lezer in gedachte wanneer je schrijft?
Ik heb een goede vriendin die ik altijd voor ogen heb als ik schrijf. Ze is intelligent en heeft gestudeerd, maar ze heeft geen diploma in de literatuur. Ze staat symbool voor de lezers die ik wil bereiken: niet het selecte groepje literatuurwetenschappers, maar ook niet de domme mensen, als ik het zo mag zeggen. Ik schrijf voor mensen met hersenen, die geprikkeld willen worden.

Hoe resulteert dit in de manier waarop je schrijft?
Dat is veelal een onbewust proces, zoals je je onbewust aanpast aan degene met wie je praat. Ik zit me niet steeds af te vragen of iets helder genoeg is geschreven, of dat ik iets misschien beter moet uitleggen, het is veel subtieler. Zoals jij instinctief weet dat je tegen een kind anders moet praten dan tegen een ouder iemand, dat doe je voor een groot gedeelte onbewust. Iets anders: ik las laatst een studie waarin werd gesteld dat jongeren niet meer vloeken dan ouderen, maar wel dat iedereen, jong en oud, meer vloekt tegen jongeren. Dat zal niet bewust gebeuren, denk ik.

Heb je een strikte dagindeling als het op schrijven aankomt?
Nee, niet echt. Ik heb altijd een blocnote bij me en als me iets te binnen schiet, schrijf ik het op. Ik probeer zo weinig mogelijk stress toe te laten als het op schrijven aankomt. Ik schrijf eigenlijk continu, maar niet te veel en niet te snel. Als een goede ingeving zich aandient dan schrijf ik die op en werk ik die later uit. Ik kan maar een uur tot anderhalf uur achter elkaar schrijven, dan ben ik uitgeput. Dan neem ik een pauze van minimaal twee uur voordat ik weer achter mijn bureau ga zitten. Veel van het schrijfproces gebeurt terwijl ik wandel of onder de douche sta, vooral in de oriënterende fase van het schrijfproces.

Is dat het leukste van het schrijven: een beetje wandelen, nadenken en notities maken?
Elke fase heeft zijn charme. Ik hou ook erg van de laatste fase waarin ik heel veel schrap en schaaf. Dan begint de roman echt vorm te krijgen, je ziet het gave eindproduct onder je vingers ontstaan uit al dat puin. Voor dit boek heb ik bijvoorbeeld duizenden pagina’s geschreven, herschreven en weer geschrapt, dat kan soms heel frustrerend zijn. Na een lange dag werken heb je bijvoorbeeld tien pagina’s geschreven en ze vervolgens alle tien weer weggegooid, alsof je niets bent opgeschoten. Die laatste fase waarin je aan het polijsten en het oppoetsen bent, geeft erg veel voldoening. Je ziet ineens wat je al die jaren voor werk hebt verzet.

Je boeken krijgen lovende kritieken en worden veel verkocht. Kun je leven van je pen?
Ja, gelukkig wel. Ik heb ongeveer tien jaar heel veel geschreven: scripts, korte verhalen, van alles, maar ik wilde ze niet publiceren. Naast het schrijven had ik steeds kleine baantjes, ik leefde van bijna niets. Toen mijn debuutroman Kreupelhout uitkwam in 1999 heb ik zoveel boeken verkocht dat ik er sindsdien van kan leven. Elke vijf á zes jaar publiceer ik een roman. Ik kan nu dus weer zo’n zes jaar vooruit. Niet slecht toch?