Wordt vervolgd: Success story
Scandinavische schrijvers doen het goed in Nederland. Stieg Larsson, Marianne Fredriksson en Herbjørg Wassmo, om er maar even een paar te noemen, maakten allemaal indruk met hun vakkundig geschreven, nuchtere proza.
Aangezien de voortschrijdende tijd het aanbod aan schrijvers enigszins heeft ingeperkt, is er nu ruimte voor een nieuwe generatie auteurs en Harstad neemt een deel van die ruimte in. Johan Harstad is geen onbekende in de Noorse schrijverswereld, sterker nog: hij is een alleskunner die op 22-jarige leeftijd zijn eerste verhalenbundel publiceerde. Zijn zelfbenoemde geheime superkracht, slapeloosheid, helpt hem bij het schrijven van zijn proza. Ambulance, in het Noors verschenen in 2002, is zijn tweede bundel. Daar kwamen sindsdien drie romans bij, waarvan er een verfilmd werd als miniserie. Bovendien draait Harstad zijn hand niet om voor non-fictie of een toneelstuk her en der, en werkt hij naast zijn schrijverschap als grafisch ontwerper.
Eenzaamheid
Zoals wel vaker het geval is in verhalenbundels zijn ze niet erg gelukkig, de mensen die de revue passeren in de verhalen van Ambulance. Harstad geeft zijn ik-personen weinig karakter mee; daar zijn de verhalen te kort voor. In plaats daarvan worden ze gedefinieerd door hun omgeving en allemaal hebben ze eenzelfde desolaat verdriet. Harstad voegt een extra dimensie toe door de verhalen met elkaar te verbinden via kleine details, zoals het geluid van de ambulance uit de titel. Een enkele keer figureren de personen in elkaars verhalen.
Neem bijvoorbeeld de ik-persoon uit ‘Ik ga naar huis’, die zijn afstudeerscriptie zou moeten schrijven, maar in plaats daarvan de brievenbus checkt, zijn teennagels knipt en 21 bladzijden kant-en-klare gordijnen bestudeert voor wat de laagste prijs in de stad moet zijn. ‘Als je alle eenzame mensen achter elkaar zou leggen’, redeneert hij, ‘zou je een paar keer de aarde rond kunnen. Maar we gaan niet naar buiten. We komen elkaar niet tegen, we gaan niet bij elkaar liggen. We blijven achter de ramen zitten.’ Of de ik-persoon in ‘Overzicht’, die wanhopig de controle over het leven probeert te houden door continu lijstjes te maken en de dag te doorlopen.. Hij merkt dat alle orde tekortschiet wanneer deze ‘ik’ in dezelfde kamer is als diens zieke vader. ‘Hij hoeft alleen nog maar dood te gaan. Ik hoef hem alleen nog maar te missen. Daar heb ik me nog niet kunnen voorbereiden, zover was ik nog niet met plannen.’
Op de ladder
Waar Harstads verhalen niet tot vreugde strekken, doet zijn woordgebruik dat wel. Hij schreef de bundel vrijwel onafgebroken in zes maanden tijd en omschrijft zichzelf als in een roes. Dat koortsige gevoel is terug te lezen in Ambulance, waar de soms al te lange zinnen in een stream-of-consciousness in elkaar overgaan. Voornaamste punt van kritiek is dan ook dat enige polijsting de bundel goed zou doen, maar Harstad heeft nog jaren voor zich: wie weet vindt hij zichzelf nog eens terug in de lijst met grote Scandinavische schrijvers.