Hermans trukendoos
Het lukt Herman Brusselmans om precies op schema te blijven: na 32 jaar schrijverschap produceert hij zijn 64ste roman. Zeik is het eerste boek in het genre ‘literaire thriller’, hoewel we dat begrip ruim moeten zien. Over de zelfbenoemde koning van de Vlaamse letteren en de leegte in zijn literatuur.
Herman Brusselmans is een merk. Een merk dat hij zorgvuldig ‘positioneert’, zoals dat in marketingkringen heet. Twee boeken per jaar, een reeks columns in diverse media en de altijd opzienbarende optredens op radio en televisie. Zijn vaste schare bewonderaars houdt van de onderkoelde humor en de immer ernstige performance van de schrijver.
Übertrut
Die ernst vormt een belangrijk deel van het imago dat Brusselmans neerzet: hij lacht zelden of nooit. De meest fantastische absurditeiten bespreekt hij met een stalen gezicht alsof het leven hem op geen enkele wijze iets van vreugde brengt. Zo ook behandelt hij zijn productieve schrijfwerk, waardoor er een vreemde verhouding ontstaat tussen de serieuze schrijver en zijn vaak schaterlachende publiek.
In Zeik begeeft Brusselmans zich in de wereld van de literaire thriller. Dat gaat hem, voor wat betreft de hoofdlijnen, goed af: in 1961 wordt de moordbrigade van de politie in Gent geconfronteerd met een aantal mysterieuze moorden. Commissaris Übertrut en de inspecteurs Zeik, El Bazaz en Broekgat staan voor een moeilijke zaak. Als het team wordt uitgebreid met de vrouwelijke inspecteur Selma Compas, komt er schot in het onderzoek en is de ontknoping nabij. Einde verhaal.
Onzinverhaal
Dat de moordbrigade zich bezighoudt met zo’n complexe zaak is een rode draad waar de schrijver zich al vanaf het begin niet echt voor lijkt te interesseren. Er moet nu eenmaal een verhaal zijn, maar in Brusselmans’ universum gaat het vooral om de onderlinge verstandhouding die in ontwrichtende dialogen gestalte krijgt. Het is de truc van de verwarring: als iemand een enigszins relevante opmerking maakt, weet de schrijver die direct om te zetten in een volledig ontsporend onzinverhaal. Om even verderop de draad gewoon weer op te pakken.
Inspecteur Compas: ‘Ze is wreedaardig gewurgd met een touw’ (…) ‘Mijn broer heeft ook ooit iemand gewurgd’, zei Adinda, ‘maar dat telt niet mee. Het was een Duitser in de oorlog en van die rotzakken konden er niet genoeg gewurgd worden. Ze hebben m’n broer afgevoerd naar Dachau. Daar kon hij ontsnappen door achtentwintig bewakers om te kopen. Hij had veel geld, door z’n handel in exotische dieren (…)
De tweede truc – Brusselmans ten voeten uit – bestaat uit de doorlopende zoektocht naar mogelijkheden om een seksuele pointe te plaatsen. En dat het liefst op iedere pagina. De weg erheen is voor Brusselmans een eenvoudige route, want vrijwel alle gesprekken of geventileerde gedachten kunnen in een handomdraai omgetoverd worden in platvloers proza.
‘De meisjes zijn niet meer wat ze vroeger waren, Pietro,’ zei Zeik. ‘Vroeger zouden ze je hun preut met open handen aangeboden hebben in ruil voor een stuk pizza, tegenwoordig mag je dat stuk pizza in hun reet steken en nog hebben ze de hint niet begrepen.’
Persiflage
Als laatste truc, en dat is een heel slimme, verklaart de schrijver bij aanvang van elk vraaggesprek dat we deze roman vooral als ‘persiflage’ moeten zien. Het is de meest effectieve manier om een recensent monddood te maken: alle kritiek en onderbouwing wordt gereduceerd tot onbegrip en onkunde. Het zij zo.
Herman Brusselmans is een fenomeen en de verkoop van zijn boeken is fenomenaal. Of zoals zijn uitgever op de achterflap nog maar eens ironisch benadrukt: ‘hij is een zeer belangrijk schrijver’. Zeik daarentegen, in zijn absurdistische nietszeggendheid, is een boekje dat slechts zal functioneren als geinig verjaardagscadeau.