Tag Archief van: Kunst

Boeken / Boeken / Boeken
recensie: Tekens van het onzichtbare (Antoon Van den Braembussche) en Intimiteit en onthechting (Michel Dijkstra)

De zingbare rest

Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken die elkaar deels overlappen en soms ook aanvullen: Intimiteit en onthechting van Michel Dijkstra en Tekens van het onzichtbare van Antoon Van den Braembussche.

Michel Dijkstra (1982) is docent en publicist op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek. Hij promoveerde op het eenheidsdenken bij Meister Eckhart en de Japanse zenmeester Dōgen. Antoon Van den Braembussche (1946) is een Vlaams cultuurfilosoof en dichter die zich specialiseerde in kunstfilosofie en, later, in de vergelijking tussen westers en oosters denken.

Dijkstra definieert mystiek als ‘een proces van innerlijke onthechting of versterving, (…) een tijdelijk opheffen van tegenstellingen [en] (…) de mogelijkheidsvoorwaarde voor een ontmoeting met de onvatbare ander’. Van den Braembussche ziet mystiek ‘als een verdieping van het onzegbare’. De noties van mystiek benoemt hij als ‘het spirituele, de leegte, het onzegbare en het sublieme’.  Hij zoekt net als Dijkstra ‘de affiniteiten en overeenkomsten tussen de verschillende mystieke tradities’ in oost en west. Beiden is het te doen om het onderzoek naar hoe dit in verschillende kunstvormen tot uiting komt, waarbij Dijkstra nog een tweede thema aanroert (levenskunst). Dat laatste richt zich volgens hem ‘op verbinding met de ander zonder jezelf te vergeten’.

Intimiteit en onthechting

Dijkstra verklaart de titel van zijn boek, Intimiteit en onthechting,  aan de hand van de verhouding tussen een man en een dauwdruppel door de dertiende-eeuwse Japanse zenmeester Dōgen. De man wordt weerspiegeld in de druppel en deelt zich als de ander mee. Ze zijn op die manier intiem. Tegelijkertijd is de afstand tussen ‘beide polen’ gigantisch.

Dijkstra beschouwt de dichter Paul Celan, componist Claude Vivier, schrijver Clarice Lispector en beeldend kunstenaar Alberto Giacometti als brandpunten. Al deze kunstenaars onderzoeken in hun werk volgens hem ‘afstand en nabijheid ten opzichte van de ander of het andere’. Waarbij het dan gaat om de polen God-ziel, mens-wereld en ik-de ander.

Tekens van het onzichtbare

Is bij Dijkstra Dōgen het uitgangspunt, bij Van den Braembussche is dat diens Perzische bijna-tijdgenoot en soefimysticus Rumi. In diens poëzie culmineren ‘liefde, stilte en het onzegbare [die] elkaar wederzijds doordringen en vooronderstellen’. In dit verband gebruikt Van den Braembussche hetzelfde woord als Dijkstra in de titel van zijn boek: intiem. In de betekenis van de vervlechting van leven en dood, de doordringing van het zichtbare en onzichtbare. Rumi legt ‘grote nadruk op de extase en de vervoering als onderdeel van de mystiek’ wat in schril contrast staat met ‘mystieke teksten die onbewogenheid, ascese en onthechting hoog in het vaandel dragen’, teksten die met name Van den Braembussche aan de orde stelt. Van den Braembussche beschouwt de stilte bij Rumi en Paul Klee, de leegte bij beeldend kunstenaar Anish Kapoor en de nachttijd van de poëzie bij Celan als tekens van het onzichtbare. Zij zijn zijn brandpunten.

De dichter Paul Celan

Paul Celan is een voorbeeld van een dichter aan wiens werk beide auteurs aandacht besteden. Dijkstra begint zijn boek met hem, Van den Braembussche eindigt ermee.

Dijkstra stelt dat Celan in zijn laatste levensjaren zowel ‘meer dan ooit gepreoccupeerd is door mystieke teksten’, met name die van Meister Eckhart, als terug wil keren tot de oorsprong van de joodse mystiek. De auteur bespreekt enkele van Celans gedichten, zoals Keulen, Am Hof en Jij, wees jezelf, jij, altijd en Het woord van de diepte-in-gaan. Hij drukt zich daarbij soms cryptisch uit; ‘Sommige gedichten (…) lezen als een fenomenologie van deze diepte in het intermenselijke,’ is bijvoorbeeld zo’n zin. En hoewel levenskunst soms wordt aangestipt, is dit hoofdstuk vooral een uitleg van Celan tussen oost en west.

Van den Braembussche legt in zijn hoofdstuk over Celan een ander accent dan Dijkstra. Hij gaat uit van het gegeven dat ‘in de joodse mystiek (…) allereerst de taal centraal staat’ en werkt dit op een heldere, duidelijke manier uit aan de hand van het beroemde gedicht Todesfuge. Hierin gaat het niet om polen zoals Dijkstra ze beschrijft, maar ook een mythische tegenstelling tussen Margarete met het gouden haar en de donkerogige Shulamith. Later komt Van den Braembussche hierop terug, wanneer hij een schilderij van Anselm Kiefer naar aanleiding van dit gedicht bespreekt. Mooi is dat de auteur afsluit met een eigen gedicht, een ‘Coda’ waarin alles als in een soort poëtische samenvatting nog eens langs komt.

Zit er muziek in?

Dijkstra vervolgt zijn boek met een hoofdstuk over de Canadese componist Claude Vivier (1948-1983). De lijntjes naar zowel het thema als de andere hoofdstukken zijn helaas wat dun, zodat het thema muziek niet echt een aanvulling is op Van den Braembussche, die hier geen apart hoofdstuk aan wijdt. Wel eindigt hij zijn hoofdstuk over Rumi met een ontroerende opmerking over muziek, waarvoor je als lezer het essay van Dijkstra zo cadeau zou willen doen. Van den Braembussche citeert Rumi wanneer hij zegt: ‘Laat de muziek dit gedicht voltooien.’ Wanneer taal tekort schiet om het onuitsprekelijke te verwoorden, komt muziek te hulp, ‘doordrongen van heimwee naar de goddelijke oorsprong’. Waarbij tussen twee haakjes kan worden aangetekend, dat Celan het ook over iets vergelijkbaars had: ‘De zingbare rest.’

Muziek komt verder in het boek van Van den Braembussche niet voor, beeldende kunst des te meer, met Paul Klee en Anish Kapoor. Inclusief afbeeldingen. Zoals Dijkstra ingaat op Giacometti, zonder afbeeldingen weliswaar, maar iedereen kan zich er wat bij voorstellen.

Opvallend is dat Van den Braembussche in zijn hoofdstuk over Paul Klee raakt aan het begrip levenskunst dat Dijkstra wilde onderzoeken. Klee richt zich op het eind van zijn leven, ziek en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, naar zijn diepste ik. De auteur bespreekt hoe hij dit deed aan de hand van de engelenafbeeldingen van Klee. Stapsgewijs en indrukwekkend ontvouwt hij het mystieke karakter van deze eenvoudige potloodtekeningen.

De keus is aan de lezer

Misschien is dit het wat het boek van Van den Braembussche zo bijzonder maakt: hij neemt je in een bloemrijke taal mee in zijn zoektocht naar wat hij de ‘verdieping van het onzegbare’ noemt. Verdieping ook in de zin van stap voor stap te volgen en daarbij soms ontroering oproepend, zoals in zijn eigen gedicht Ein-sof en de korte passage over muziek.

Dijkstra volgt een andere, voor de lezer soms wat minder duidelijk pad in een wat drogere taal. Misschien zit het thema levenskunst hem daarbij iets in de weg en had het boek aan duidelijkheid gewonnen als hij zich, net als Van den Braembussche, tot kunst en mystiek uit oost en west had beperkt en een gelukkiger hand in het kiezen van zijn voorbeelden had gehad. Met uitzondering van Paul Celan, wat bij Dijkstra ook meteen het meest geslaagde hoofdstuk opleverde. In Celan zit ook de overlap tussen beide boeken. Dat kan niet missen. De keus is aan de potentiële lezer.

Intimiteit en onthechting
Schrijver: Michel Dijkstra
Uitgever: Boom Uitgevers
Prijs: € 20,00
Bladzijden: 176
ISBN: 978 90 2443 395 7
Sterren: 3,5
https://www.boomfilosofie.nl/product/100-10130_Intimiteit-onthechting

Tekens van het onzichtbare
Schrijver: Antoon Van den Braembussche
Uitgever: Damon
Prijs: € 19,90
Bladzijden: 160 pagina’s
ISBN: 978 94 6340 295 8
Sterren: 5
https://www.damon.nl/book/tekens-van-het-onzichtbare

Boeken / Boeken / Boeken
recensie: Tekens van het onzichtbare (Antoon Van den Braembussche) en Intimiteit en onthechting (Michel Dijkstra)

De zingbare rest

Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken die elkaar deels overlappen en soms ook aanvullen: Intimiteit en onthechting van Michel Dijkstra en Tekens van het onzichtbare van Antoon Van den Braembussche.

Michel Dijkstra (1982) is docent en publicist op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek. Hij promoveerde op het eenheidsdenken bij Meister Eckhart en de Japanse zenmeester Dōgen. Antoon Van den Braembussche (1946) is een Vlaams cultuurfilosoof en dichter die zich specialiseerde in kunstfilosofie en, later, in de vergelijking tussen westers en oosters denken.

Dijkstra definieert mystiek als ‘een proces van innerlijke onthechting of versterving, (…) een tijdelijk opheffen van tegenstellingen [en] (…) de mogelijkheidsvoorwaarde voor een ontmoeting met de onvatbare ander’. Van den Braembussche ziet mystiek ‘als een verdieping van het onzegbare’. De noties van mystiek benoemt hij als ‘het spirituele, de leegte, het onzegbare en het sublieme’.  Hij zoekt net als Dijkstra ‘de affiniteiten en overeenkomsten tussen de verschillende mystieke tradities’ in oost en west. Beiden is het te doen om het onderzoek naar hoe dit in verschillende kunstvormen tot uiting komt, waarbij Dijkstra nog een tweede thema aanroert (levenskunst). Dat laatste richt zich volgens hem ‘op verbinding met de ander zonder jezelf te vergeten’.

Intimiteit en onthechting

Dijkstra verklaart de titel van zijn boek, Intimiteit en onthechting,  aan de hand van de verhouding tussen een man en een dauwdruppel door de dertiende-eeuwse Japanse zenmeester Dōgen. De man wordt weerspiegeld in de druppel en deelt zich als de ander mee. Ze zijn op die manier intiem. Tegelijkertijd is de afstand tussen ‘beide polen’ gigantisch.

Dijkstra beschouwt de dichter Paul Celan, componist Claude Vivier, schrijver Clarice Lispector en beeldend kunstenaar Alberto Giacometti als brandpunten. Al deze kunstenaars onderzoeken in hun werk volgens hem ‘afstand en nabijheid ten opzichte van de ander of het andere’. Waarbij het dan gaat om de polen God-ziel, mens-wereld en ik-de ander.

Tekens van het onzichtbare

Is bij Dijkstra Dōgen het uitgangspunt, bij Van den Braembussche is dat diens Perzische bijna-tijdgenoot en soefimysticus Rumi. In diens poëzie culmineren ‘liefde, stilte en het onzegbare [die] elkaar wederzijds doordringen en vooronderstellen’. In dit verband gebruikt Van den Braembussche hetzelfde woord als Dijkstra in de titel van zijn boek: intiem. In de betekenis van de vervlechting van leven en dood, de doordringing van het zichtbare en onzichtbare. Rumi legt ‘grote nadruk op de extase en de vervoering als onderdeel van de mystiek’ wat in schril contrast staat met ‘mystieke teksten die onbewogenheid, ascese en onthechting hoog in het vaandel dragen’, teksten die met name Van den Braembussche aan de orde stelt. Van den Braembussche beschouwt de stilte bij Rumi en Paul Klee, de leegte bij beeldend kunstenaar Anish Kapoor en de nachttijd van de poëzie bij Celan als tekens van het onzichtbare. Zij zijn zijn brandpunten.

De dichter Paul Celan

Paul Celan is een voorbeeld van een dichter aan wiens werk beide auteurs aandacht besteden. Dijkstra begint zijn boek met hem, Van den Braembussche eindigt ermee.

Dijkstra stelt dat Celan in zijn laatste levensjaren zowel ‘meer dan ooit gepreoccupeerd is door mystieke teksten’, met name die van Meister Eckhart, als terug wil keren tot de oorsprong van de joodse mystiek. De auteur bespreekt enkele van Celans gedichten, zoals Keulen, Am Hof en Jij, wees jezelf, jij, altijd en Het woord van de diepte-in-gaan. Hij drukt zich daarbij soms cryptisch uit; ‘Sommige gedichten (…) lezen als een fenomenologie van deze diepte in het intermenselijke,’ is bijvoorbeeld zo’n zin. En hoewel levenskunst soms wordt aangestipt, is dit hoofdstuk vooral een uitleg van Celan tussen oost en west.

Van den Braembussche legt in zijn hoofdstuk over Celan een ander accent dan Dijkstra. Hij gaat uit van het gegeven dat ‘in de joodse mystiek (…) allereerst de taal centraal staat’ en werkt dit op een heldere, duidelijke manier uit aan de hand van het beroemde gedicht Todesfuge. Hierin gaat het niet om polen zoals Dijkstra ze beschrijft, maar ook een mythische tegenstelling tussen Margarete met het gouden haar en de donkerogige Shulamith. Later komt Van den Braembussche hierop terug, wanneer hij een schilderij van Anselm Kiefer naar aanleiding van dit gedicht bespreekt. Mooi is dat de auteur afsluit met een eigen gedicht, een ‘Coda’ waarin alles als in een soort poëtische samenvatting nog eens langs komt.

Zit er muziek in?

Dijkstra vervolgt zijn boek met een hoofdstuk over de Canadese componist Claude Vivier (1948-1983). De lijntjes naar zowel het thema als de andere hoofdstukken zijn helaas wat dun, zodat het thema muziek niet echt een aanvulling is op Van den Braembussche, die hier geen apart hoofdstuk aan wijdt. Wel eindigt hij zijn hoofdstuk over Rumi met een ontroerende opmerking over muziek, waarvoor je als lezer het essay van Dijkstra zo cadeau zou willen doen. Van den Braembussche citeert Rumi wanneer hij zegt: ‘Laat de muziek dit gedicht voltooien.’ Wanneer taal tekort schiet om het onuitsprekelijke te verwoorden, komt muziek te hulp, ‘doordrongen van heimwee naar de goddelijke oorsprong’. Waarbij tussen twee haakjes kan worden aangetekend, dat Celan het ook over iets vergelijkbaars had: ‘De zingbare rest.’

Muziek komt verder in het boek van Van den Braembussche niet voor, beeldende kunst des te meer, met Paul Klee en Anish Kapoor. Inclusief afbeeldingen. Zoals Dijkstra ingaat op Giacometti, zonder afbeeldingen weliswaar, maar iedereen kan zich er wat bij voorstellen.

Opvallend is dat Van den Braembussche in zijn hoofdstuk over Paul Klee raakt aan het begrip levenskunst dat Dijkstra wilde onderzoeken. Klee richt zich op het eind van zijn leven, ziek en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, naar zijn diepste ik. De auteur bespreekt hoe hij dit deed aan de hand van de engelenafbeeldingen van Klee. Stapsgewijs en indrukwekkend ontvouwt hij het mystieke karakter van deze eenvoudige potloodtekeningen.

De keus is aan de lezer

Misschien is dit het wat het boek van Van den Braembussche zo bijzonder maakt: hij neemt je in een bloemrijke taal mee in zijn zoektocht naar wat hij de ‘verdieping van het onzegbare’ noemt. Verdieping ook in de zin van stap voor stap te volgen en daarbij soms ontroering oproepend, zoals in zijn eigen gedicht Ein-sof en de korte passage over muziek.

Dijkstra volgt een andere, voor de lezer soms wat minder duidelijk pad in een wat drogere taal. Misschien zit het thema levenskunst hem daarbij iets in de weg en had het boek aan duidelijkheid gewonnen als hij zich, net als Van den Braembussche, tot kunst en mystiek uit oost en west had beperkt en een gelukkiger hand in het kiezen van zijn voorbeelden had gehad. Met uitzondering van Paul Celan, wat bij Dijkstra ook meteen het meest geslaagde hoofdstuk opleverde. In Celan zit ook de overlap tussen beide boeken. Dat kan niet missen. De keus is aan de potentiële lezer.

Intimiteit en onthechting
Schrijver: Michel Dijkstra
Uitgever: Boom Uitgevers
Prijs: € 20,00
Bladzijden: 176
ISBN: 978 90 2443 395 7
Sterren: 3,5
https://www.boomfilosofie.nl/product/100-10130_Intimiteit-onthechting

Tekens van het onzichtbare
Schrijver: Antoon Van den Braembussche
Uitgever: Damon
Prijs: € 19,90
Bladzijden: 160 pagina’s
ISBN: 978 94 6340 295 8
Sterren: 5
https://www.damon.nl/book/tekens-van-het-onzichtbare

Kunst / Expo binnenland

Krullende lippen

recensie: Alida Pott in Groninger Museum

In het Groninger Museum is momenteel een kleine maar fijne tentoonstelling te zien met werk van kunstenares Alida Pott (1888-1931). Slechts dertig werken zijn er te zien, in een doorloop naar andere exposities. Misschien is het een opmaat, want het smaakt naar méér.

Alida Pott, Portret van een jonge vrouw, 1921, Collectie Stichting De Ploeg

‘Ik was vooral gecharmeerd van haar bovenlip, die helemaal de vorm had van die gestileerde zeemeeuwen die kinderen met kleurpotloden tekenen’. Dat schrijft John Banville in zijn roman De blauwe gitaar over zijn ‘kleine meisje’, maar het zou net zo goed over bijvoorbeeld het Portret van een jonge vrouw van Alida Pott kunnen gaan.

Alida Pott was het eerste, maar niet het enige vrouwelijke lid van de Groningse schilders die bekend stonden onder de naam De Ploeg. Het meeste werk van haar dat wordt getoond, stamt uit  de jaren twintig van de vorige eeuw, toen de Ploegschilders hun hoogtepunt beleefden. Zij schilderde op expressionistische wijze, wat je goed ziet in de blauwe bomen op het schilderij Het Blauwborgje (1920), een boerderij even buiten Groningen.

Ploegschilder en méér dan dat

Pott was getrouwd met Ploegschilder George Martens (1894-1970). Hij gebruikte een snelle toets, terwijl krullende lippen en de expressieve manier waarop handen werden geschilderd typerend zijn voor Pott. Lang was onduidelijk of het grote olieverfportret van de voetballer Hans Tetzner (1927), een familievriend, nu was geschilderd door Martens of Pott. Voor het eerste pleit de snelle toets voor het Pott. Onder andere vanwege de uitwerking van de handen. En die krullende lippen…

Pott overleed op tweeënveertigjarige leeftijd aan een longziekte. Om onduidelijke redenen wilde haar man het werk van zijn vrouw na haar dood niet tentoonstellen. Als vrouwen overigens al een plaats kregen op exposities, want dat was in haar tijd niet vanzelfsprekend. Het is jammer dat Pott nooit een plek heeft gekregen op een expositie, want ze overtreft het werk van haar man en van menig andere Ploegschilder.

Expressionistisch én subtiel

Haar werk heeft iets eigenzinnigs. Op bijna alle getoonde portretten is het hoofd bijvoorbeeld iets geneigd, alsof de geportretteerden richting de nieuwsgierige kijker willen zeggen: ‘Wat nou, kijk maar eens goed! Ja, ik ben een Ploegschilder met mijn expressionistische, dikke lijnen die je onder andere ziet op mijn landschappen. Maar ik kan ook klein en intiem werken, subtiel en met maar een paar rake lijnen. En in terracotta een aandoenlijke oude vrouw neerzetten. De handen gevouwen op haar schoot, de boezem hangend. Niet “mooi”, maar o zo treffend. Toch?’

Alida Pott, Boomgaard Blauwborgje, 1920, Collectie Stichting De Ploeg

Naast portretten en landschappen zie je ook dadaïstische collages, affiches en allerlei gebruiksvoorwerpen die Pott heeft ontworpen. Zoals een houtsnede à la Wajongpoppen, om nog maar te zwijgen van een servethouder, een poetsdoos, een metalen eierdopje en houten broches. Hierin verheft ze alledaagse gebruiksvoorwerpen tot iets bijzonders.
Dichtte Harriet Laurey (1924-2004) niet:

Dan moet men heel gewone dingen.
Iets jaren ouds, bijvoorbeeld koffie zetten.
Aandachtig op kleine gebaren letten.
Zorgvuldig  bonen in de molen doen.

Een warme, korreldroge geur begint
zich langzaam door de kamer te verspreiden,
de dingen tot hun leven te bevrijden.
De spiegel glimlacht terug. Het water zingt.

Dat is zo’n beetje de sfeer die je inademt als je door deze kleine, door curator Nadia Abdelkaui met zorg samengestelde expositie loopt: letten op kleine dingen, zoals gekrulde lippen. Een tentoonstelling die laat zien dat Alida Pott in al haar veelzijdigheid méér was dan een Ploegschilder.

Kunst / Expo binnenland

Een nieuwe kijk op kunst

recensie: Met andere ogen

Elk kunstwerk vertelt een verhaal, maar dat is lang niet altijd in één oogopslag te zien. De tentoonstelling ‘Met andere ogen’ laat op een toegankelijke en interactieve wijze zien dat je door aandachtig kijken meer uit een kunstwerk kunt halen dan je vooraf zou denken.

In de eerste zaal die je betreedt hangt slechts één schilderij. Je zou geneigd zijn om snel door te lopen naar de volgende zaal, maar het idee is juist om plaats te nemen op de bank die ervoor staat en je ogen de kost te geven aan de weergegeven zonsondergang. De lucht baadt nog even in goudgeel zonlicht, terwijl de eerste koelte van de nacht zijn aantrede doet. De donkere bruintinten waarmee het heuvelachtige landschap is bedekt benadrukt die aankomende duisternis. Dat is één interpretatie bij het zien van dit schilderij.

Charles-François Daubigny, Zonsondergang, 1876-1877 © Museum Gouda

Maar…wat zie jij? In de zalen die volgen vormt wat jij wel en niet ziet de rode draad. Via de audiotour word je aangespoord om goed te kijken, luisteren, ruiken en uiteindelijk te ervaren wat voor invloed dat heeft op jouw beleving van kunst. Het maakt deze tentoonstelling een vindingrijke manier om kunst toegankelijk te maken.

Wat zie jij?

Het is lastig om te bepalen wat je ziet als je niet weet waar je op moet letten. De audiotour helpt je daarbij, maar het is de bedoeling is dat je eerst zelf naar de kunstwerken kijkt. Zo sta je in de tweede zaal oog in oog met een schilderij van een interieur. Aan tafel zit een jonge vrouw die een brief aan het schrijven is, een tafereel waar in eerste instantie niets bijzonders aan lijkt. Als je langer kijkt valt op dat er op de achtergrond schilderijen tegen een muur staan en hangen.

Piet Meiners, Portret van Cobi Arntzenius-Witsen in het atelier op Ewijkshoeve, 1896 © Museum Gouda

Zit deze vrouw in een kunstenaarsatelier? Ze draagt een trouwring, dus kun je je afvragen: is dit een getrouwde vrouw die werkt als kunstenares? Is ze getrouwd met een kunstenaar? Of komt ze uit een kunstenaarsfamilie? Via deze vragen kun je zelf aan de slag met het interpreteren van haar rol en de betekenis van het schilderij. De tentoonstelling verrast je steeds opnieuw met zulke inzichten over kunst.

Al je zintuigen gebruiken

Naast je ogen, gebruik je in deze tentoonstelling ook je oren en neus. Je ziet een stilleven en kunt via twee geurboxen ruiken aan de vruchten die je ziet. Maar leuker is een schilderij van een interieur in de avond, of in vroeg ochtendlicht. Op de achtergrond zie je een raam waar een beetje licht doorheen schemert. De voorgrond is vrij donker en wordt aan je zicht onttrokken door een half openstaande deur. Op zichzelf misschien niet heel bijzonder, maar de interessante toevoeging komt via de audiotour, waarbij je twee verschillende muziekfragmenten hoort. Als eerste een idyllisch muziekje wat het lege interieur lijkt te verlevendigen en het schilderij een vrolijke twist geeft. Als tweede hoor je een heel onheilspellend stuk, waardoor de donkere kleuren op de voorgrond opeens heel dreigend aandoen. Grappig genoeg beïnvloedt geluid je beleving van het schilderij.

Henri Fantin-Latour, Interieur, 1859 © Museum Gouda

Door de ogen van een ander

Het leuke aan kunst is dat iedereen iets anders kan zien in een kunstwerk. Door te kijken naar kunst via de ogen van iemand anders doe je nieuwe inzichten op. In het laatste deel van de tentoonstelling vertellen inwoners van Gouda wat zij zien in een kunstwerk. Hun perspectieven zorgen er dan ook voor dat je nieuwe dingen ziet in de schilderijen. Door de grote hoeveelheid audio stops en de lengte van de fragmenten is het laatste deel echter eigenlijk te lang. Bovendien zijn er vrijwel geen zaalteksten aanwezig, dus ben je verloren zonder audiotour en kun je ook niet voor kiezen om even snel de belangrijkste informatie te scannen in het laatste deel.

Toch is het een spannende tentoonstelling met een innovatief concept, dus het zou mooi zijn om meer van zulke tentoonstellingen te zien. De interactieve insteek draagt uit dat kunst niet moeilijk hoeft te zijn. Goed kijken vormt de sleutel en dat wordt hier alleen maar aangemoedigd. Zo krijg je, zonder dat je diepgaande kennis mee hoeft te brengen, een mooie introductie op de verschillende manieren waarop je naar kunst kan kijken. Goede kans dat je na afloop ‘met andere ogen’ naar kunst kijkt.

Kunst / Reportage
special: Romanovs in de ban van de ridders
Evert Elzinga

Hoofse liefde in Hermitage Amsterdam

Vorig jaar werkte ik bij Hermitage Amsterdam aan Romanovs in de ban van de ridders, een tentoonstelling waarin onder andere op een thematische manier wordt gekeken naar hoe mensen leefden in de middeleeuwen.

 

In de grote zaal van de tentoonstelling leer je meer over het dagelijkse leven van welgestelde mensen uit de middeleeuwen. Wat deden ze in hun vrije tijd? Hoe uitten zij gevoelens naar een geliefde? En hoe vierden ze feest? Naar zulke vragen deed ik onderzoek tijdens mijn masterstage. In een serie van een paar specials vertel ik jullie meer over mijn onderzoek door enkele objecten uit te lichten die mooi illustreren hoe middeleeuwers leefden. Hiervoor trap ik af met een blogpost over hoofse liefde.

Kistje met scenes of ridderromans, tweede helft veertiende eeuw © Staatshermitage Museum, foto door Alexander Koksharov

Liefde in de middeleeuwen

Liefde is van alle tijden, net zoals het geven van geschenken aan geliefden. Alleen, wat voor geschenken gaven mensen aan elkaar in de middeleeuwen? In die tijd was het voor adellijke mannen gebruikelijk om hun geliefde een ivoren kistje te geven, gevuld met, je zou het niet raden, toiletartikelen! Op zulke kistjes werden liefdesscenes afgebeeld, maar daar hield het niet bij op. Ieder object in het kistje werd voorzien van liefdessymboliek om de serieuze intenties van de edelman kracht bij te zetten. In de tentoonstelling zie je dat mooi terug in een ogenschijnlijk onopvallende kam.

Een kam als liefdesgeschenk?

Kam, tweede helft vijftiende eeuw © Staatshermitage Museum, foto door Alexander Koksharov

 

Het is nu niet voor te stellen dat je van je geliefde een kam als geschenk krijgt, maar dat was in de middeleeuwen onder de adel heel normaal. In die tijd waren kammen noodzakelijk, omdat mensen zich minder grondig wasten en nauwelijks toegang hadden tot schoon water. De bovenste rij met dunne en dicht op elkaar staande tanden van deze kam was dan ook bedoelt om luizen en viezigheid uit het haar te verwijderen. In de onderste rij staan de tanden net wat verder uit elkaar. Aangezien ook mensen in de middeleeuwen een bad hair day vervelend vonden, is deze rij bedoelt om haar in model te brengen. Voor adellijke mannen en vrouwen die zich toen nog niet goed konden wassen was dit dus best wel een nuttig cadeau. Maar daar houdt het niet bij op.

Als je goed kijkt naar het midden van de kam, dan zie je dat er een hartje is uitgesneden op de plek waar de gebruiker het vastpakte. Het hart, een iconisch symbool voor de liefde, wijst erop dat de ontvanger het object waarschijnlijk heeft gekregen van een geliefde. Naast het hart is een inscriptie te zien in het Hebreeuws waar staat: ‘God zegent u’ . Op kammen in andere museumcollecties vind je veelal een liefdesspreuk of zelfs de naam van een geliefde als inscriptie. Of de geliefde blij was met deze kam zullen we nooit weten. Er zijn geen gebruikssporen te bekennen, dus goede kans dat de kam niet vaak is gebruikt.

Afdekplaatje voor een spiegel, tweede helft veertiende eeuw © Staatshermitage Museum, foto door Alexander Koksharov

Een spiegel met liefdessymbolen

Nog zoiets wat wij nooit cadeau zouden doen, maar wat in de middeleeuwen een luxeproduct was: spiegels. Het bekijken van je reflectie is nu heel vanzelfsprekend, maar in de middeleeuwen waren spiegels zoals wij die nu kennen nog niet uitgevonden. Gepolijst metaal was het beste alternatief, maar het kostte veel tijd, moeite en geld om dat om te toveren tot een spiegel die een duidelijke reflectie kon tonen. Om de kostbaarheid van het object te benadrukken en tegelijkertijd het oppervlak te beschermen werden spiegels afgedekt met ivoren afdekplaatjes. Een van de afdekplaatjes in de tentoonstelling toont een verliefd stel. Dit afdekplaatje stelt geen bestaand koppel voor, want evenals spiegels werden zulke plaatjes in grote getalen gemaakt.

Net als bij de kam zien we wel symbolen die verwijzen naar de liefde. Op de schoot van de jonge vrouw zie je een hondje, een beeltenis die verwijst naar het bekende spreekwoord ‘zo trouw als een hond’. Met haar andere arm zet ze een krans op het hoofd van een man, terwijl hij zijn hand liefelijk heeft uitgestrekt naar haar kin. Op de rechterhand van de man zit een tamme valk, wat net zoals het hondje ook symbool staat voor trouw. De valk is tam en dient dus maar één eigenaar en symboliseert het hart van de jongeman, die ook maar aan één vrouw toebehoort.
Een spiegel met afdekplaatje was in de middeleeuwen dus het ultieme cadeau om aan je geliefde te geven aan wie je eeuwige trouw wilde beloven en van wie je onvoorwaardelijk hield. Zo zie je dat toiletartikelen uit de middeleeuwen onverwachts via symbolen vol met romantische betekenis kunnen zitten.

Kunst / Expo binnenland

Prachtige klei komt tot leven

recensie: The Art of Aardman

Ontmoet het beroemde schaap, Shaun the Sheep, op de expositie van Aardman Studios in het Forum Groningen. Daarnaast kom je nog meer geweldige film personages tegen uit bijvoorbeeld Wallace & Gromit, Chicken Run en The Pirates! Band of Misfits. Na Parijs, Frankfurt, Melbourne, Seoul en Daegu heeft Nederland nu de eer om deze prachtige verzameling films van Aardman tentoon te stellen.

Bij binnenkomst weet je niet waar te beginnen met kijken door al het moois van deze Oscar-winnende studio uit Bristol. Helden worden stap voor stap leven ingeblazen. De magie straalt van de tekeningen, decors en kleimodellen af. Fascinerende ideeën zijn uitgewerkt tot amusante films. Nu is eindelijk te zien hoe dat allemaal tot stand komt in deze betoverende reis door de wereld van de Aardman Studios.

Het Galjoen, set van The Pirates! Band of Misfits, 2012

Van mini tot maxi

Alles is zo klein en tastbaar. De miniatuursets en oneindige accessoires zijn zorgvuldig gecreëerd door getalenteerde vakidioten. De liefde voor dit ambacht komt terug in de uitwerking van prachtige vormen en constructies. Kleine konijntjes, klassieke schilderijen, fraaie kleding, grappige posters en smakelijke gerechten geven de films extra karakter. Daarnaast worden records behaald met Dot. De kleinste stop-motion animatie over een blond meisje, niet groter dan een muntje van tien cent, gefilmd met een Nokia N8.  Met diezelfde camera is Gulp gemaakt, de grootste stop-motion film. Dat er gewerkt wordt met reusachtige objecten blijkt ook uit het gigantische schip van The Pirates! Band of Misfits. Het schip is bijna aan te raken en door de verrekijkers kom je nog dichterbij om zicht te krijgen op de uitgewerkte details.

Schetsen personages voor de Shaun the Sheep Movie, Farmageddon, 2019

Schetsboekje bij de hand

Elk verhaal begint met een wit vel papier en die velletjes kom je zeker tegen. Niet meer leeg, maar vol met indrukwekkende ideeën van enthousiaste schapen, monsterkonijnen en avontuurlijke piraten. Schetsboeken liggen open met handgetekende figuurtjes. Ze tonen hoe je favoriete karakters vorm krijgen. Ook plattegronden en interieurdesigns van kerken, villa’s, molens en schepen worden op papier uitgewerkt voordat ze in het echt worden gebouwd. Langzaam ontdek je steeds iets meer over het geheime proces dat Aardman goed onder de knie heeft om deze magische klei-animaties mogelijk te maken.

Geboren uit klei

Peter Lord en David Sproxton maakten ooit hun eerste cut-out animatie. Het succes kwam door over te gaan van getekende beelden naar klei. Na het eerste filmpje over de superheld Aardman kwam de geboorte van Morph, het mannetje uit klei. Gevolgd door de eerste verschijning van Wallace & Gromit in A Grand Day Out. De raket staat nu op de expositie klaar voor vertrek. Inmiddels zijn er heel wat personages bijgekomen. Lady Campanula poseert in haar sierlijke outfits en het monsterkonijn toont zijn innerlijke skelet. Piraten wisten de set te veroveren en zelfs de Kerstman is niet vergeten met Arthur Christmas.

De kelder van Wallace & Gromit: set uit The-Curse of the Were Rabbit, 2005

Speelparadijs

Complete decors met schattige en bijzondere elementen halen weer het kind in je naar boven. Steeds weer blijft er iets nieuws te spotten. Als je goed oplet kun je de vingerafdrukken nog vinden op de klei. Juist dit imperfecte element geeft de animatie zijn levendige karakter. Een stukje persoonlijkheid en plezier dat de makers meegeven aan hun creaties. Er is veel interessants te zien en daarom krijg je geen genoeg van. Extra informatie nodig… dan zijn er QR-codes te scannen om de audiotour zelf te beluisteren. Na deze expositie geniet je nog meer van de unieke stop-motion films nu je weet hoe de klei helemaal tot leven wordt gebracht. Een stukje geschiedenis dat gelukkig zijn einde nog niet kent.

 

De nieuwste film van Studio Aardman, Het Ruimteschaap, is nu te zien op Netflix en Pathé Thuis. Klik hier voor de recensie over deze film.

 

Kunst / Achtergrond
special: Museum Bredius

#1: Museum Bredius: een ‘huislijk’ museum

Museum Bredius bezit een prachtige collectie van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters, Aziatisch porselein, zilver, kristal en meubilair. Deze objecten waren onderdeel van de privécollectie van kunsthistoricus en verzamelaar Abraham Bredius (1855-1946), een man met een goed neusje voor bijzondere kunstwerken

Het Mauritshuis is wereldberoemd, maar wat weinig mensen weten is dat Museum Bredius zich bevindt aan de andere kant van de Haagse Hofvijver. Het museum is gehuisvest in een achttiende-eeuws herenhuis aan de Lange Vijverberg. De collectie bevat veel grote namen, zoals schilderijen van Jan Steen (1626-1679), Rembrandt van Rijn (1606-1669) en Jan van Goyen (1596-1656).

Museum Bredius

Het museum ademt een huiselijke sfeer die je niet snel in verband brengt met zulke bekende namen. Op de negentiende-eeuwse gestoffeerde stoelen mag je als bezoeker gewoon gaan zitten en de tafels en kasten zijn ingericht met Aziatisch servies wat zo in gebruik kan worden genomen.

Al lopend door het museum waan je je daardoor even in een achttiende-eeuws woonhuis bezaaid met zeventiende-eeuwse kunst. Die kunst is niet formeel opgesteld zoals in veel andere musea, maar het voelt eerder alsof het er altijd al zo aanwezig is geweest. Het is alleen niet zomaar decoratie. Van keizerlijke vazen uit de Duitse porseleinstad Meissen tot een zeldzame perspectiefkast; de voormalige privécollectie van Bredius toont een indrukwekkend repertoire. In een serie van drie blogs leer je meer over enkele bijzondere stukken uit het museum. De eerste blogpost staat in het teken van een aantal geschilderde werken die een mooi beeld geven van de sfeer van het museum. De komende twee specials gaan verder in op topstukken uit de collectie schilderkunst, porselein, zilver en kristal.

Omgeving van Samuel van Hoogstraten, Perspectiefkast, ca. 1680

Een theekransje in een kast?

Om maar met de deur in huis te vallen: voor het meest ongebruikelijke werk in het museum word je aangemoedigd het zelf aan te raken. In het museum staat namelijk een perspectiefkast uit circa 1680. Trek de kastdeurtjes open en het lijkt alsof er een ‘nieuwe’ oude woning tevoorschijn komt waar je zo in kan stappen. De binnenkant van de kast bestaat uit twee gekantelde panelen die allebei vanuit net een ander perspectief zijn geschilderd, wat je duidelijk ziet aan de tegelvloer. Zet een paar stappen achteruit en dan vloeien de twee voorstellingen in elkaar over tot één geheel. Alles lijkt te kloppen, waaronder het tafeltje waar de thee al voor je is klaargezet.

Mozaïekvloeren van zwart met witte tegeltjes en doorkijkjes, zoals je ziet in deze perspectiefkast, zijn typisch voor zeventiende-eeuwse Hollandse schilderijen. In die tijd was de werking van het oog en perspectief voor velen een interessant raadsel, omdat wetenschappelijke kennis daarover ontbrak. Om die reden gingen kunstenaars hiermee aan de haal en bedachten ze zulke perspectiefkasten die rijke mensen plaatsten in een rariteitenkabinet, een ruimte waar ze allerlei zeldzame en kostbare spullen tentoonstelden. Je zou het niet denken, maar ook de thee op het tafeltje past goed in dat plaatje. Thee was in de periode waarin deze perspectiefkast is gemaakt erg duur in de Nederlanden. Het leende zich bij uitstek om afgebeeld te worden en kan dus ook gezien worden als een soort rariteit voor die tijd. Een echte aanwinst voor ieder laat zeventiende-eeuws interieur dus.

Simon Verelst, Bloemen in een vaas, 1669

Waterdruppels op een bloem

Met alleen een kast kom je er alleen niet. Er is ook wat kleur nodig voor een goede inrichting. Die kom je vaak tegen in schilderijen van boeketten, zoals het schilderij Bloemen in een vaas (1669) door de Haagse kunstenaar Simon Verelst (1644- ca. 1721). Zulke schilderijen gaven mensen de kans om een geschilderd boeket te kiezen voor een huis zonder dat ze rekening hoefden te houden met de bloeiperiodes van de verschillende bloemen gedurende het jaar. Maar het moest natuurlijk wel zo echt mogelijk lijken, waardoor kunstenaars voor de uitdaging stonden om die bloemen realistisch weer te geven. Dit is iets wat je goed terugziet op het schilderij van Verelst. Je ziet subtiele bruine verkleuringen in de bladeren, die al langzaam aan het verschrompelen zijn. Als je goed kijkt zie je tot in detail de verschillende lagen van bloemblaadjes.

Maar dat is lang niet alles, want Verelst probeert je voor de gek te houden. Zijn dat nou twee echte waterdruppels op het schilderij? Of zijn ze geschilderd? Toen de Britse ambtenaar Samuel Pepys (1633-1703) dit schilderij zag wist hij het niet zeker. In zijn dagboek staat dat hij het schilderij telkens aan moest raken om er zeker van te zijn dat zijn ogen hem niet bedrogen. Hij is er dus duidelijk ingetrapt! Schilderijen aanraken is in de eenentwintigste eeuw is natuurlijk niet de bedoeling, maar in de huiselijke setting van het museum begrijp jij misschien ook waarom Pepys dit stilleven aan wilde raken.

Een familieportret aan de muur

Het doel is uiteindelijk dat je je thuis voelt in je eigen huis. In iedere woning van formaat in die tijd had je daar ook familieportretten voor nodig. Grote portretten voor aan de muur, of als miniatuur ter grootte van een pasfoto, zodat mensen hun geliefden altijd dicht bij zich konden dragen en konden bekijken wanneer ze wilden.

Jan de Baen, Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen, ca. 1674

Voor zulke schilderijen was je bij de Haarlemse schilder Jan de Baen (1633-1702) aan het juiste adres! Je ziet dat mooi in zijn schilderij Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen (ca. 1674). Het is niet helemaal zeker of hij daadwerkelijk zijn gezin heeft afgebeeld. Het is daarentegen wel waarschijnlijk dat het schilderij was bedoeld als een soort reclameposter om rijkelui over te halen om zich te laten portretteren door De Baen. Je ziet dat de man op het schilderij zijn hand uitsteekt, dus je bijna uit lijkt te nodigen om de voorstelling te betreden. De vrouw heeft een portretminiatuur in haar rechterhand waarop je het gezicht van een jong meisje ziet. Het lijkt erop alsof ze het miniatuur aan jou wil tonen en daarmee wil zeggen: voor zowel portretten in miniatuur als grotere familieportretten kun je bij deze schilder terecht! Het enige puntje van twijfel aan die interpretatie is dat we niet weten of de kunstenaar überhaupt kinderen had. De meest gangbare aanname is daarom dat het mogelijk zijn familie is, maar dat de voorstelling vooral diende als een reclameposter om mensen een beeld te geven van zijn kwaliteiten. Oftewel: wie wil er nou geen Jan de Baen aan zijn of haar muur hangen om dat interieur af te maken?

Een huis vol verhalen

De veelzijdige collectie van zeventiende-eeuwse schilderijen geven een mooi beeld van wat mensen in die tijd belangrijk en mooi vonden. Door de huiselijke sfeer van het museum kun je dat zelf ervaren en zet je voor je gevoel een stapje terug in de tijd. Neem plaats op een stoel, doe (bijna) alsof je thuis bent en geniet van de verstopte meesterwerken die Bredius ons heeft nagelaten. Die meesterwerken, waaronder schilderijen van Rembrandt en Jan Steen, daar gaat het de volgende blogpost over.

 

 

 

Boeken / Non-fictie

De blik van de schilder

recensie: Monica de Ruiter - Kijk als een kunstenaar. Van theedoek tot terpentine: hoe schildertechnieken en materialen de kunstgeschiedenis beïnvloeden.

Als rondleider in het Rijksmuseum krijg Monica de Ruiter vaak de vraag hoe een bepaald werk gemaakt is. Toch focussen de meeste kunstgeschiedenisboeken op het wat en niet op het hoe. De Ruiter nam het heft in eigen handen en schreef het verdienstelijke Kijk als een kunstenaar.

Zowel het materiaal waarop geschilderd is als de gebruikte verf bepalen voor een belangrijk deel hoe een werk eruit ziet. De Ruiter trapt af met een hoofdstuk over de drager. In de loop der tijd hebben kunstenaars zo’n beetje alles als ondergrond voor hun schilderijen gebruikt. Wanneer Van Gogh bijvoorbeeld geen schilderdoeken voorhanden had, nam hij zijn toevlucht tot theedoeken. Maar denk ook aan hedendaagse voorbeelden als Daan Roosegaarde, die met zijn techno-installaties de publieke ruimte als medium gebruikt. Fascinerend is het interview met Annelies Troebes, de enige professionele frescokunstenaar in Nederland. Trefzekerheid is een belangrijke eigenschap voor de frescoschilder: muren zijn een medium die weinig ruimte laten voor het herstellen van fouten.

Verf als beeldbepaler

Veruit de meeste hoofdstukken handelen over de verschillende verfsoorten en hun eigenschappen. Olieverf werd lang als de heilige graal van de schilderkunst gezien. Toch omarmen steeds meer kunstenaars acrylverf, waaronder Tjebbe Beekman: ‘[Acrylverf] droogt snel, het is een beetje stugger, nou ja, het wordt helaas steeds beter gemaakt, dat is wel jammer. Olieverf is veel te smooth.’

Olphaert den Otter schildert als een van de weinigen nog met temperaverf. Deze veelal in de middeleeuwen gebruikte verfsoort bestaat uit pigmentpoeder dat met ei als bindmiddel wordt vermengt. Dit lijkt tegenwoordig een omslachtig proces, maar volgens Den Otter is de kleurkracht ongeëvenaard. Ook vermengen de kleurvlakken niet, waardoor de schildering het effect van een collage kan krijgen.

Originele insteek

Kijk als een kunstenaar is verfrissend. In plaats van het zoveelste boek over kunststromingen te schrijven, gooit De Ruiter het over een andere boeg en benadert ze kunst vanuit de materiele eigenschappen. Ook de vele interviews met kunstenaars voegen echt iets toe: de schrijver bezocht ze in hun ateliers, wat waardevolle omschrijvingen van hun werkruimten oplevert.

De Ruiter bewijst dat inhoud en techniek niet los te koppelen zijn. De keuze voor bepaalde materialen is nooit objectief, zo bewijzen de vele kunstenaarsinterviews. Ze kiezen voor wat bij hun praktijk past en leren vervolgens de materialen naar hun hand te zetten.

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.

Kunst / Expo binnenland

GETRANSFORMEERDE BLOEMBLAADJES

recensie: Ellsworth Kelly in de Rijksmuseumtuinen
Ellsworth Kelly Studio

Laten we wel wezen: het is in coronatijd aanlokkelijk een tentoonstelling van sculpturen in de tuinen van het Rijksmuseum in Amsterdam te bezoeken, maar vergeet niet, dat het al de achtste is in een reeks die gastcurator Alfred Pacquement samenstelde. Dit keer staat werk van Ellsworth Kelly (1923-2015) centraal.

Het is de eerste tentoonstelling van diens buitenbeelden in Nederland, terwijl de Amerikaanse, abstract werkende kunstenaar nota bene banden had met Nederland en de Nederlandse kunst(wereld). Hij had niet alleen een liefdesrelatie met Geertjan Visser, de broer van beeldend kunstenaar Carel, maar werd ook beïnvloed door Mondriaan en Rietveld en beïnvloedde op zijn beurt een kunstenaar als Piet Struycken (1939).

Dat eerste is aan sommige sculpturen in de Rijksmuseumtuinen te zien. Zoals aan de blikvanger langs de Stadhouderskade: Yellow blue (1968), het enige werk van kleur dat wordt getoond. Aan de andere kant van de tuin, bij de Hobbemastraat, valt het oog als je komt aanlopen ter hoogte van de fietsenstalling meteen op White curve (2015), een roestvrij stalen, monochroom geverfde sculptuur.
White curve is gemaakt in een vorm, die bevrijd lijkt van zijn achtergrond, het museumgebouw van Cuypers, maar wel op een of andere manier een relatie aangaat met de ruimte om zich heen. Het lijkt zelfs of het die ruimte is, die het werk maakt tot wat het is, zoals het soms de stilte is die muziek maakt.

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963. Collection Ellsworth Kelly Studio

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963

Omsluiten en aansluiten

Pacquement, voormalig directeur van het Centre Pompidou, heeft de beelden doordacht neergezet. Op die manier werken Yellow blue en White curve als een soort omsluiting van de andere werken. Op zich trouwens al een hele klus, om deze monumentale stukken te laten ‘landen’ (er is er maar een die plat op de grond ligt), hoewel ze soms lijken te zweven boven de tuinen.
Maar dat is niet de enige rake keuze die je al wandelend aantreft, want in het verlengde van White curve staat White ring (1963); een late en een vroege, allebei witte Kelly, die op elkaar aansluiten.
Het laatstgenoemde werk is een van de weinige cirkels in het sculpturale oeuvre van de kunstenaar, dat qua vorm doet denken aan het hart van een bloem, zoals we die kennen uit de tekeningen en schilderijen van de kunstenaar in zowel het Amsterdamse Stedelijk Museum als het Kröller-Müller Museum in Otterlo. In Otterlo berusten verschillende werken (geen sculpturen!), waaronder schetsen, uit de collectie Visser. In Kelly’s Series of five paintings (1966) werkte hij net als in Yellow blue bijvoorbeeld met twee kleuren.
Het Stedelijk Museum omschrijft de bloemachtige schilderijen als bewegend tussen reductieve abstractie en naturalisme. Dat wil zeggen: het terugbrengen van natuurlijke vormen, zoals die van planten en bloemen, tot abstracte, meetkundige elementen. Net zoiets geldt bijvoorbeeld voor Piet 5 (1984), de vijf beschilderde houten, halve cirkels die Piet Struycken maakte op basis van een blad van een boom op Buitenplaats Kasteel Wijlre.

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Oorsprong

Ook de tekstbordjes bij de sculpturen in de Rijksmuseumtuinen gaan in de richting van de oorsprong van een bepaald werk. Bijvoorbeeld van een dubbelgevouwen envelop (de sculptuur zonder titel uit 1996) of een geplet kartonnen bekertje (Curve I uit 1975). De uitwerking daarvan is echter getransformeerd tot vormen die volledig op zichzelf staan. Soms kunnen ze zelfs, ondanks hun wereldlijke bron, op de kijker een spirituele uitwerking hebben. Al heeft de kunstenaar wel eens aangegeven dat ook het gewelf van een kathedraal of een stèle (rechtopstaande graf- of gedenksteen) hem inspireerden. Je kunt er je iets bij voorstellen, kijkend naar de zuil uit 1987 aan het begin van de kleine maar fijne beeldententoonstelling.

Overigens staat binnen in het museum ook een Kelly op de bezoekers te wachten, zodat er een eenheid tussen binnen en buiten is bereikt. Het Stedelijk Museum zal gedurende de tentoonstelling in de Rijksmuseumtuinen de net als de in de tuinen al even vlak bewerkte sculptuur Blue Red Rocker (1963) tonen, een gevouwen ellips, alsmede het schilderij Blue Curve VI (1982). Een samenwerking die naar meer smaakt.

Kunst / Expo binnenland

Geur gecombineerd met kleur in het Mauritshuis

recensie: Ruiken aan kunst: Vervlogen – geuren in kleuren

Het Mauritshuis laat je ruiken aan het verleden in de tentoonstelling Vervlogen – geuren in kleuren. Geuren uit de zeventiende eeuw zijn gecombineerd met schilderijen en objecten, waardoor het verleden op een toegankelijke en verfrissende manier tot leven wordt gewekt.

Jan van der Heyden, Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk in Amsterdam, ca. 1670, Mauritshuis, Den Haag

Zintuigen in de zeventiende eeuw

Horen, ruiken, zien, proeven en voelen zijn de vijf zintuiglijke waarnemingen, maar hoe druk je die uit in een schilderij of prent? Vanaf de late zestiende eeuw bedachten kunstenaars hiervoor uiteenlopende metaforen. Snuffelende hondjes of een stinkende poepbroek voor reuk, luidruchtige zuiplappen voor het gehoor en een flink pak rammel drukte het zintuig voelen uit. De eerste zaal van de tentoonstelling geeft hier een goede introductie van. In de zalen die volgen mag je je eigen neus gebruiken en wordt de zeventiende eeuw via diverse thema’s getoond. Via geuren krijg je een goede indruk van het dagelijkse leven van zeventiende-eeuwers.

Geuren die tot de verbeelding spreken

Heel sterk aan de tentoonstelling is dat de acht geuren waaraan je kan ruiken zorgen voor een leerzame en tegelijkertijd toegankelijke beleving. Je ruikt namelijk vaak wat je niet ziet. Door de toevoeging van geur kun je je beter verplaatsen in het schilderij, wat zorgt voor nieuwe en verrassende inzichten. Dit is goed te zien (en te ruiken) op het schilderij Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk in Amsterdam (ca. 1670) door Jan van der Heyden (1637-1712). Je ziet een vrouw op een houten vlot die lakens wast. Vreemd genoeg doet ze dit naast een openbaar toilet waarvan de uitwerpselen geloosd worden in de gracht. Het is dus maar de vraag of de lakens ‘schoon’ zijn na de wasbeurt. Ze zullen in ieder geval niet fris geroken hebben, want in de zeventiende eeuw werd het afval gewoon in de grachten gedumpt. De vreselijke stank die er hing krijg je kort mee dankzij een geurzuil.

Jacob van Ruisdael, Gezicht op Haarlem met bleekvelden, ca. 1670-1675. Doek, 55,5 x 62 cm. Mauritshuis, Den Haag

Ook op het schilderij Gezicht op Haarlem met bleekvelden (ca. 1670-1675) door Jacob van Ruisdael (1628-1682) voegt een enigszins zure geur een nieuwe dimensie toe. De geur van een bleekveld om linnen te bleken, is iets waar wij ons niet iets bij voor kunnen stellen. Door echter naar het schilderij te kijken en te ruiken aan de geurzuil besef je snel dat bleekvelden in de zeventiende eeuw niet de fijnste plekken waren om rond te lopen. Het linnen werd gereinigd door het te koken in een bijtend mengsel van water en as, gecombineerd met wasbeurten in de grachten. Het is daarom niet verassend dat zeventiende-eeuwers kruidenmengsels in linnenkasten hingen om lakens lekkerder te laten ruiken. Aan deze geur kun je in de tentoonstelling ook ruiken.

“Vervlogen” geuren

Met zo veel onaangename geuren in en rond de steden had je wel een stevig parfum nodig. Al helemaal omdat mensen toen geloofden dat ziektes zich via stank verspreidden. Daarom droegen welgestelde burgers pomanders bij zich. Dat zijn geurbollen in een kostbare behuizing die parfumluchtjes afgaven.

Pomander, Noord-Nederlands, ca. 1620, Rijksmuseum Twenthe, Enschede (bruiklenen van de Martens-Mulder Stichting)

Al deze verhalen in de tentoonstelling zorgen ervoor dat je met een nieuwe blik kijkt naar de objecten, ook waar geen geurzuil bij staat. Dit is het geval bij een schilderij van een keukeninterieur waar eten wordt bereid en een tekening van een groepje mensen in een galgenveld. Zulke objecten spreken op die manier sterk tot de verbeelding, wat de tentoonstelling interactief, toegankelijk en inhoudelijk maakt. Die interactie ontbreekt helaas in het laatste deel van de tentoonstelling, gericht op religie- en historiestukken, deels omdat het Protestantisme geuren in de ban deed. Desondanks mag je deze tentoonstelling niet missen als je meer wilt leren (en beleven) over hoe geur het leven van mensen uit de zeventiende eeuw tekende. Veel van deze geuren kom je nergens meer tegen, dus het biedt een unieke inkijk in een vervlogen wereld.