Tag Archief van: Kunst

Boeken / Non-fictie

De werkelijkheid van de ziel

recensie: Karl Ove Knausgård – Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak

Dat de Noorse schrijver Knausgård wat op heeft met beeldende kunst weten we onder meer uit zijn boeken over de seizoenen. Hierin laat Knausgård zijn gedachten gaan over kunst. In Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak schrijft hij over Edvard Munch en diens schilderijen.

Hij schrijft onder meer over het werk van zijn landgenoot Edvard Munch (in: Zomer, 5 juni 2016). Hij nam, schrijft de auteur daar, ‘steeds meer afstand van de werkelijkheid (…) en kwam steeds dichter bij een andere werkelijkheid, die je met grote woorden de werkelijkheid van de ziel in de wereld kunt noemen.’ Dat is de wetenschap dat ‘de mens zwak is en gebrekkig, zoals een bevroren rietstengel’.

Of het dankzij zulke fraaie inzichten is of niet; een jaar na het verschijnen van Zomer stelt Knausgård op verzoek van het Munchmuseum in Oslo de tentoonstelling Naar het bos – Knausgård over Munch samen, met minder bekend werk van Munch. Hiermee tilt hij hem boven het fin-de-siècle uit dat Munch maar al te vaak aankleeft.

Uiterlijk en innerlijk

Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak bestaat uit drie delen en is evenwichtig opgebouwd. In het eerste deel gaat Knausgård in op het vroege werk van Munch. De periode waarin deze werd beïnvloed door ‘Dostojevski’s onverbloemde schilderingen van het uiterlijk, gezien door of getemperd door het innerlijk’. Het schilderij is voor Munch – net als de literatuur bij Knausgård – een medium waarop of waarin zowel innerlijke conflicten worden vastgelegd als een middel waaraan vrede en vreugde wordt beleefd. Munch schildert altijd de schoonheid of de charme van kleine dingen, zoals Knausgård het alledaagse tot in detail beschrijft en zijn eigen gevoelens tot in de kleinste finesses fileert.

De auteur weet dat Munch was getekend door angsten en geeft toe dat hij die in zijn interpretatie overneemt omdat ze ook hem vertrouwd zijn. Interpretaties waar je soms ook vraagtekens bij kunt zetten, zoals: ‘In Munchs schilderwereld [van De stem, EvS] zijn de bomen en het verticale (….) mannelijke grootheden, en de zee het horizontale vrouwelijke.’ Knausgård is zich hier overigens van bewust, maar ontkent dat het louter een seksistische interpretatie is. Het is volgens hem ‘complexer dan dat’, namelijk een dwang.

Zelfportret

Het tweede deel van het boek begint met een sneeuwlandschap dat Munch in 1906 in Thüringen schilderde. Het doek is afgebeeld, maar dat geldt lang niet voor alle werken die Knausgård bespreekt; je zou eigenlijk een boek met afbeeldingen van Munchs schilderijen en tekeningen ernaast moeten leggen. Knausgård zag het toen hij negentien jaar was, ‘en de eenzaamheid in het schilderij was oneindig’. Het is een eenzaamheid die alleen maakt, terwijl de eenzaamheid die de illustraties van Anna Bjerger in Knausgårds boek Lente uitdrukte, een soort eenzaamheid is waarin je kunt verdwijnen en die, zoals ze zelf aan de auteur mailde, ‘vaak mild’ is.

In dit deel gaat de auteur ook in op de opzet die hij in Oslo voor ogen had. Vier zalen moeten tezamen een  verhaal vormen, zowel dat van Munch als van Knausgård. In die zin is het ook, zoals al het werk van de Noorse schrijver, een zelfportret. Maar wel een die boven het allerindividueelste uitstijgt.

Onze blik

De cirkel is rond: bezocht Knausgård ooit de kamer waar Munch is geboren, aan het eind van het boek bezoekt hij samen met de filmer Joachim Trier het huis in Åsgårdstrand waar Munch stierf. Het boek eindigt met het feit dat Knausgård een tekening uit 1904 van Munch koopt (Vrouwenhoofd) en stelt ‘dat alles wat in dit boek werd gedacht en geschreven, zijn betekenis verliest zodra onze blik het doek ontmoet’.

In Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak, in een vlot lopende vertaling van Sofie Maertens en Michiel Vanhee, geeft Knausgård, die behalve literatuurwetenschap ook kunstgeschiedenis studeerde, een mooie, herkenbare aanvulling op zijn bekende, andere boeken. Hij  vindt een beeld van Munch als een door louter het innerlijke zielenroerselen, dromen, dood of seksualiteit gegrepen kunstenaar te beperkt. Vandaar dat hij ook de nadruk legt op bijvoorbeeld een sneeuwlandschap uit 1906.

Boeken / Non-fictie

De werkelijkheid van de ziel

recensie: Karl Ove Knausgård – Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak

Dat de Noorse schrijver Knausgård wat op heeft met beeldende kunst weten we onder meer uit zijn boeken over de seizoenen. Hierin laat Knausgård zijn gedachten gaan over kunst. In Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak schrijft hij over Edvard Munch en diens schilderijen.

Hij schrijft onder meer over het werk van zijn landgenoot Edvard Munch (in: Zomer, 5 juni 2016). Hij nam, schrijft de auteur daar, ‘steeds meer afstand van de werkelijkheid (…) en kwam steeds dichter bij een andere werkelijkheid, die je met grote woorden de werkelijkheid van de ziel in de wereld kunt noemen.’ Dat is de wetenschap dat ‘de mens zwak is en gebrekkig, zoals een bevroren rietstengel’.

Of het dankzij zulke fraaie inzichten is of niet; een jaar na het verschijnen van Zomer stelt Knausgård op verzoek van het Munchmuseum in Oslo de tentoonstelling Naar het bos – Knausgård over Munch samen, met minder bekend werk van Munch. Hiermee tilt hij hem boven het fin-de-siècle uit dat Munch maar al te vaak aankleeft.

Uiterlijk en innerlijk

Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak bestaat uit drie delen en is evenwichtig opgebouwd. In het eerste deel gaat Knausgård in op het vroege werk van Munch. De periode waarin deze werd beïnvloed door ‘Dostojevski’s onverbloemde schilderingen van het uiterlijk, gezien door of getemperd door het innerlijk’. Het schilderij is voor Munch – net als de literatuur bij Knausgård – een medium waarop of waarin zowel innerlijke conflicten worden vastgelegd als een middel waaraan vrede en vreugde wordt beleefd. Munch schildert altijd de schoonheid of de charme van kleine dingen, zoals Knausgård het alledaagse tot in detail beschrijft en zijn eigen gevoelens tot in de kleinste finesses fileert.

De auteur weet dat Munch was getekend door angsten en geeft toe dat hij die in zijn interpretatie overneemt omdat ze ook hem vertrouwd zijn. Interpretaties waar je soms ook vraagtekens bij kunt zetten, zoals: ‘In Munchs schilderwereld [van De stem, EvS] zijn de bomen en het verticale (….) mannelijke grootheden, en de zee het horizontale vrouwelijke.’ Knausgård is zich hier overigens van bewust, maar ontkent dat het louter een seksistische interpretatie is. Het is volgens hem ‘complexer dan dat’, namelijk een dwang.

Zelfportret

Het tweede deel van het boek begint met een sneeuwlandschap dat Munch in 1906 in Thüringen schilderde. Het doek is afgebeeld, maar dat geldt lang niet voor alle werken die Knausgård bespreekt; je zou eigenlijk een boek met afbeeldingen van Munchs schilderijen en tekeningen ernaast moeten leggen. Knausgård zag het toen hij negentien jaar was, ‘en de eenzaamheid in het schilderij was oneindig’. Het is een eenzaamheid die alleen maakt, terwijl de eenzaamheid die de illustraties van Anna Bjerger in Knausgårds boek Lente uitdrukte, een soort eenzaamheid is waarin je kunt verdwijnen en die, zoals ze zelf aan de auteur mailde, ‘vaak mild’ is.

In dit deel gaat de auteur ook in op de opzet die hij in Oslo voor ogen had. Vier zalen moeten tezamen een  verhaal vormen, zowel dat van Munch als van Knausgård. In die zin is het ook, zoals al het werk van de Noorse schrijver, een zelfportret. Maar wel een die boven het allerindividueelste uitstijgt.

Onze blik

De cirkel is rond: bezocht Knausgård ooit de kamer waar Munch is geboren, aan het eind van het boek bezoekt hij samen met de filmer Joachim Trier het huis in Åsgårdstrand waar Munch stierf. Het boek eindigt met het feit dat Knausgård een tekening uit 1904 van Munch koopt (Vrouwenhoofd) en stelt ‘dat alles wat in dit boek werd gedacht en geschreven, zijn betekenis verliest zodra onze blik het doek ontmoet’.

In Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak, in een vlot lopende vertaling van Sofie Maertens en Michiel Vanhee, geeft Knausgård, die behalve literatuurwetenschap ook kunstgeschiedenis studeerde, een mooie, herkenbare aanvulling op zijn bekende, andere boeken. Hij  vindt een beeld van Munch als een door louter het innerlijke zielenroerselen, dromen, dood of seksualiteit gegrepen kunstenaar te beperkt. Vandaar dat hij ook de nadruk legt op bijvoorbeeld een sneeuwlandschap uit 1906.

Zaaloverzicht met Dapne (1939) - Foto van Museum Beelden aan Zee
Kunst / Expo binnenland

Een zee van beelden aan zee

recensie: Recensie: Ossip Zadkine ǀ Zadkine aan zee
Zaaloverzicht met Dapne (1939) - Foto van Museum Beelden aan Zee

Als de naam Zadkine wordt genoemd, denk je meestal direct aan het beeld De verwoeste stad (1953) in Rotterdam. Daar blijft het dan wel zo’n beetje bij. Deze tentoonstelling geeft echter ook een andere kijk op het oeuvre van deze beeldend kunstenaar.

Bij binnenkomst in het museum word je overweldigd door een ‘zee’ van beelden in één ruimte. Om enige rust in de tentoonstelling te brengen, hebben de makers geprobeerd de ruimte te verdelen door er een aantal schermen in te plaatsen. Bovendien zijn de beelden allemaal voorzien van een nummer dat je kunt vinden op een lijst die je aan het begin van de tentoonstelling meekrijgt.

Vrouwenkop, Beelden aan Zee (1).-013405

Vrouwenkop, Beelden aan Zee (1).-013405

Taille Direct

Zadkine wordt in 1888 in Vitebsk (het huidige Wit-Rusland) geboren, maar vestigt zich op tweeëntwintigjarige leeftijd in Parijs. Daar leert hij veel gerenommeerde kunstenaars kennen. Zijn eerste werken dateren van het begin van de twintigste eeuw. Zadkine begint zijn carrière als beeldhouwer van de ‘taille directe’. Dit betekent dat hij zijn beelden maakt zonder voorstudie en direct het hout en steen bewerkt. Daarbij laat hij zich leiden door de vorm van het materiaal, waardoor ze een primitieve uitstraling hebben. De tentoonstelling toont geweldige voorbeelden daarvan, onder andere Vrouwenkop (1922) waarin het houtblok met deuk nog goed is te zien en Daphne (1939), gehakt uit iepenhout.

Thema’s

In de jaren twintig maakt hij onder invloed van het kubisme sterk gestileerde beelden, zoals La Belle Servante (1926). Naast hout en steen werkt hij nu ook in brons. Zijn thema’s komen uit de mythologie en het dagelijks leven. Zadkine is gefascineerd door muziek en zelf improviseert hij op de accordeon. Dat thema keert veelvuldig terug in zijn werk.

La Belle Servante, 1926, Bronze, 3/5, Susse Fondeur, Paris, Signé : O.Z., 103 x 35 x 27 cm, Inv. MZS 171

La Belle Servante, 1926, Bronze, 3/5, Susse Fondeur, Paris, Signé : O.Z., 103 x 35 x 27 cm, Inv. MZS 171

In de jaren dertig wordt zijn werk wat losser en beweeglijker. Hij werkt met holten en volume en werkt zijn beelden driedimensionaal uit. Het statische maakt plaats voor dynamiek. Zadkine blijft zich ontplooien. Zijn werk wordt steeds expressiever. Opvallend zijn handen die veelvuldig voorkomen in zijn werk; vredige –, reikende -, omklemmende -, en wanhopige handen.

Zadkine is ook geboeid door Vincent van Gogh. Hij reist in zijn voetsporen, leest zijn brieven en maakt verschillende beeldjes van hem.

Orpheus

Zadkine is zeer geïnteresseerd in de mythologische figuur Orpheus. De legende gaat dat deze met zijn lier mensen, dieren en zelfs stenen wist te ontroeren en het kwaad in de wereld op afstand probeerde te houden.
Op de tentoonstelling zijn er verschillende beelden van hem te zien in hout en brons. Later zal Zadkine steeds meer geboeid raken door deze zanger en dichter uit de Griekse oudheid. Hij voelt net als Orpheus dat vreugde en verdriet dicht bij elkaar liggen.

Invloed van de oorlog

Een beeld dat grote indruk maakt is De Gevangene (1943). Zadkine verblijft tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten, waar hij naar toe gevlucht was vanwege zijn Joodse achtergrond. Dat hij zich bezighield met de verschrikkingen van de oorlog en zijn concentratiekampen, blijkt uit dit beeld. Een vrouw omringd door tralies, die zij met haar handen omklemt. De intens droeve blik waarmee zij naar buiten kijkt doet je huiveren. Dit beeld is niet zomaar gewoon een beeld, maar vat het lot van een heel volk samen.

Schreurs_BAZ-Zadkine-DeVerwoesteStad

Schreurs_BAZ-Zadkine-DeVerwoesteStad

Na de Tweede Wereldoorlog maakt hij beroemde herdenkingsmonument De verwoeste stad (1951-1953) voor Rotterdam. Zadkine zit in de trein al hij in de verte de vernietigde stad ziet. Hij geeft het beeld vorm met een heftige expressie van ten hemel geheven handen en een groot gat op de plaats waar het hart zou moeten zitten, symbool van een wanhopige stad zonder hart.

De tentoonstelling omvat zoveel beelden, dat je soms door de bomen het bos niet meer ziet. Ondanks de ‘hulpmiddelen’ is het moeilijk de nummerlijst te volgen, vooral als het druk is. Met een iets minder uitgebreide tentoonstelling waren de beelden beter tot hun recht gekomen.

Kunst / Expo binnenland

Dichterlijke schilder

recensie: Paula Modersohn-Becker. Tussen Worpswede en Parijs

Na recente exposities met werk van haar in Parijs (2016) en een overzichtstentoonstelling  in Hamburg (2017) volgt nu Enschede; de kunst van Paula Modersohn-Becker (1876-1907) krijgt inmiddels de aandacht die het verdient.

In Rijksmuseum Twenthe valt de nadruk in de eerste plaats op – zoals de achterflap van de fraaie en informatieve catalogus het noemt – de ‘dialoog tussen Worpswede en Parijs.’ Worpswede – het kunstenaarsdorp onder de rook van Bremen, en Parijs – waar de moderne kunst een internationale ontwikkeling doormaakte. Was ze in Parijs, dan had Modersohn-Becker heimwee naar Noord-Duitsland, was ze in Worpswede, dan verlangde ze er weer naar om in het levendige Parijs te zijn, waar het allemaal gebeurde.

Binnen deze opzet werd er in Enschede in de tweede plaats, in overleg met het Von der Heydt-Museum in Wuppertal, de grootste bruikleengever, voor gekozen om haar werk te laten zien in relatie tot haar directe omgeving, zowel in Worpswede als in Parijs.
Het heeft een schitterend afgewogen, behapbare expositie op niveau opgeleverd, waarbij ook nog eens leven en werk op een evenwichtige manier worden belicht.

Huizen, berken en maan (ca. 1902) Museen Böttcherstrasse, Paula Modersohn-Becker Museum, Bremen (bruikleen uit privécollectie)

Eenzame berk

Het lijkt er daarbij haast op, of een alleenstaande berk die vanaf 1900 in het werk van Modersohn-Becker opduikt (vanaf Berkenlaan in de herfst) de eenzaamheid uitdrukt die ze in deze tijd ook beschrijft in een brief aan haar ouders: ‘Het aantal mensen met wie ik het aankan over iets wat me na aan het hart ligt en raakt, zal steeds kleiner worden.’ Een romantische interpretatie wellicht, want je kan die berk ook als een vormelement zien, zoals ze dat eerder, in het gras liggend, innerlijk voor zich zag en ontwierp alvorens een penseel ter hand te nemen.

Stilleven met kruik, (1907) Von der Heydt-Museum, Wuppertal

Vorm en evenwicht leert ze in Parijs kennen, in de galerie van Ambroise Vollard, in de stillevens van Cézanne. Twee schilderijen van hem, waaronder een uit de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam, laten dit duidelijk zien. Het is zelfs zó, dat een werk van Modersohn-Becker werd geweigerd voor een tentoonstelling van het Nordwest-deutsche Künstlerverband (1906), omdat het teveel op een Cézanne leek…

Zittend naakt met bloemenvazen (ca. 1907) – Von der Heydt-Museum, Wuppertal

Lichtere toon

De toon van haar werk wordt na de periodes waarin ze in Parijs verkeert, helderder en lichter van toon. Zeker in vergelijking met de aardtinten die haar man Otto Modersohn in dezelfde tijd gebruikt. Van hem zijn op de tentoonstelling ook enkele schilderijen te zien.

Door de collectie van Gustave Fayet maakt Modersohn-Becker in Parijs kennis met het werk van bijvoorbeeld Gauguin. De invloed van diens werk op haar schilderijen is verpletterend; daar is geen voorbeeld van Gauguin – die in Enschede ontbreekt – voor nodig; dat ziet in dit geval de beschouwer met zijn/haar innerlijk oog meteen. Bijvoorbeeld in enkele portretten van zittende vrouwenfiguren.

Alles heeft betekenis

In dezelfde tijd schrijft de dichter Rainer Maria Rilke, die was getrouwd met de beeldhouwster Clara Westhoff, een vriendin van Paula Modersohn-Becker: ‘Wanneer uw dagelijkse omgeving u arm voorkomt, klaag dan niet aan haar, klaag uzelf aan en zeg tot uzelf dat u niet genoeg dichter bent om haar rijkdommen op te roepen: want voor de scheppende kunstenaar is er geen armoede en geen arme plaats zonder betekenis.’ Met in gedachten wellicht de prachtige portretten van oude vrouwen die Paula Modersohn-Becker rond 1897-1899 maakte. Daar begint de expositie mee, nadat je bij de ingang eerst de prachtige buste van  Paula Modersohn-Becker door Clara Westhoff hebt kunnen bewonderen. Allemaal meer dan de moeite waard!

 

Kunst / Expo binnenland

Mix van meesters

recensie: Hollandse Meesters uit de Hermitage. Oogappels van de tsaren

Museum Hermitage Amsterdam pakt groot uit met drieënzestig schilderijen van vijftig Hollandse meesters uit de Hermitage St Petersburg. Verwacht geen duidelijk verhaal, maar wel alle pracht en praal van de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderkunst in groot formaat en luxe uitvoering, met Rembrandt als middelpunt.

Voor een tentoonstelling van deze kwaliteit en omvang moeten we meestal naar het buitenland. Verspreid over twee verdiepingen is een selectie uit de collectie tentoongesteld, vol Bijbelse taferelen, genrestukken, mythologische scenes, stillevens, portretten tot stadsgezichten en kerkinterieurs. Vele kunstwerken zijn voor het eerst in meer dan tweehonderd jaar terug in hun thuisland en gerestaureerd voor de gelegenheid.

Hollandse Meesters top 10

Rembrandt van Rijn, Jan Steen, Ferdinand Bol, Govert Flinck, Joachim Uytewael, Frans Hals, Willem Kalf, Pieter Lastman of Gerard Dou, bijna alle grote schildermeesters van de Hollandse zeventiende eeuw zijn hier in Amsterdam vertegenwoordigd. De Russische tsaren vanaf Peter de Grote in de achttiende eeuw waren dol op de Hollandse meesters vanwege hun natuurgetrouwe nabootsing van de werkelijkheid en het dagelijks leven.

Rembrandt Harmensz. van Rijn: Jonge vrouw met oorbellen, 1656 © State Hermitage Museum St Petersburg

Enige grote afwezige is Johannes Vermeer. Maar Rembrandts schilderijtje Jonge vrouw met oorbellen is bijna net zo elegant en mysterieus als Vermeers wereldberoemde Meisje met de parel en is niet voor niets één van de postergirls van de tentoonstelling.

Rembrandt en zijn cirkel

Hart van de expositie is de cirkel rondom Rembrandt met als middelpunt een innemend portret uit 1634 van Rembrandts vrouw Saskia, uitgebeeld als de Romeinse vruchtbaarheidsgodin Flora met bloemen in het haar (zie foto boven, © State Hermitage Museum St Petersburg). In het glanzen van haar mantel en de ongelofelijke details van haar weelderige kostuum herkennen we de grootmeester. Maar vooral ook in haar gezichtsuitdrukking, alsof ze op het punt staat een gedachte uit te spreken.

Govert Flinck: portret van een jonge man, 1637 © State Hermitage Museum St Petersburg

Van topkwaliteit zijn eveneens de portretten van Rembrandtleerlingen Ferdinand Bol, Govert Flinck, Samuel van Hoogstraten en Arent de Gelder. Deze magistrale fijnschilders gebruiken het donkere bruin, rood en de okerkleuren van hun leermeester, maar zonder de ruwe en trefzekere schildertoets die Rembrandts schilderijen zo levensecht en ontroerend maakt.

Onverwachte meesters en meesterwerken

Een paar bekende Rembrandts uit Russisch bezit, zoals de Terugkeer van de verloren zoon en de Danae, krijgt het Nederlandse publiek jammer genoeg niet te zien vanwege de kwetsbaarheid en populariteit van deze publiekslievelingen.  ‘Het was soms alsof we het Rijksmuseum vroegen om de Nachtwacht’, legt directrice van de Hermitage Cathelijne Broers uit in een documentaire voor NPO2.

Gerard Dou: Baadster, ca. 1660-65 © State Hermitage Museum St Petersburg

De verborgen schatten van deze tentoonstelling zijn de onbekendere schilderijen van grote meesters, zoals de drie exquisiete schilderijtjes van twee naakte vrouwen en een naakte man in een boslandschap door Gerard Dou. Ze zijn de enige tot nu toe bekende naaktschilderingen uit Dou’s oeuvre van voornamelijk portretten en huiselijke taferelen. Ook een eigenaardig politiek beeldverhaal in een jachtschilderij van Paulus Potter en een immens grote Verkondiging aan de herders door Nicolaas Berchem geven een verrassende nieuwe kijk op deze Hollandse meesters.

Vele verhalen

Door het grote aantal schilderijen en de losse brokken informatie kan deze tentoonstelling enigszins overweldigend zijn. Een centraal thema, zoals de Russische verzamelgeschiedenis van Hollandse meesters, had de expositie beter behapbaar kunnen maken. Ook de twee audiotours, ingesproken door Jan Six jr. en Geert Mak, nemen de bezoeker niet volledig aan de hand, maar verschaffen wel waardevolle informatie.

Pieter Janssens Elinga: Huiskamer, ca. 1665-75 © State Hermitage Museum St Petersburg

Met zo veel topstukken bij elkaar is Hollandse Meesters een unieke tijdelijke aanvulling op de kunstwerken uit de Gouden Eeuw die we in onze eigen Nederlandse musea gelukkig altijd kunnen bekijken. Dankzij de hoge kwaliteit en diversiteit van de schilderijen is de tentoonstelling ontegenzeggelijk ‘meesterlijk’ te noemen.

 

 

 

 

Kunst / Expo binnenland

Klein maar fijn

recensie: Geniaal getekend. Van Da Vinci tot Rembrandt

De tentoonstelling Geniaal getekend in het Amsterdamse Cromhouthuis kun je bekijken vanuit het oogpunt van een glas dat ofwel halfleeg, dan wel halfvol is. Beide standpunten worden hier ingenomen, met de nadruk op het laatste.

Als bezoeker kun je je er bijvoorbeeld over verbazen dat de ongeveer vijfentwintig tekeningen uit de collectie van steenkolenmagnaat Carel Joseph Fodor (1801-1860) te zien zijn in twee piepkleine kamers, waarvan één onder de trap van de statige panden aan de Herengracht. Maar als je van de schrik bekomen bent, kun je ook stellen dat die intieme, donkere kabinetten precies beantwoorden aan het doel dat gastcurator Taco Dibbets (directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam) zich stelde: liefhebbers leren kijken naar de tekenkunst van enkele grote meesters, van Da Vinci tot Rembrandt.

Kop van een grijsaard – Leonardo da Vinci (1452-1519), Pen in bruine inkt op papier, 100 x 95 mm

Mensen en gezichten

Dibbets koos als rode draad in zijn selectie voor tekeningen van mensen en gezichten, in dit geval vingeroefeningen en voorstudies. Zoals Rembrandts tronie in Kop van een oude man, die wordt getoond naast Da Vinci’s voorstudie voor wellicht een apostel op het Laatste Avondmaal (Milaan): Kop van een grijsaard (uit de boedel van koning Willem II).

Het mooie, bescheiden begeleidende boekje bij de tentoonstelling geeft niet alleen de herkomst van de tekeningen aan, maar ook een afbeelding van zo’n schilderij, zoals bij respectievelijk Jonge man die een jonge vrouw ontmoet en De liefdestuin van Rubens. Het was leuk geweest zo’n afbeelding op de tentoonstelling naast de voorstudie te zien, maar daarvoor ontbrak natuurlijk de ruimte.

Vrouwenhoofd – Fransesco Salviati (1509/10-1563), Zwart krijt op papier, 213 x 158 mm

Naast elkaar

Wat Dibbets wel naast elkaar laat zien, zijn twee prachtige, fijne vrouwenhoofden van Fra Paolini Pistoia en Francesco Salviati. De eerste is met houtskool getekend, de tweede – een voorstudie voor de Madonna voor de Santa Christiana in Bologna – met zwart krijt. Maar dan vraag je je wel meteen af waarom hij de Twee mannen van Goltzius niet naast de Kop van een jonge man van diens leerling Jacob de Gheyn hing: alle mannen kijken omhoog, wat een ongebruikelijke pose is. Ook dan had Dibbets zijn punt kunnen maken ten aanzien van de verschillen in techniek om de haardracht af te beelden: getekend met respectievelijk metaalstift en krijt, wat natuurlijk (leren kijken!) een totaal verschillende uitwerking heeft.

Voor fijnproevers

Het is een goede zaak dat twee relatief kleine Amsterdamse musea, die allebei een naamsverandering hebben ondergaan om de breedte van de collectie te accentueren, de handen ineen hebben geslagen om deze kleine expositie voor fijnproevers mogelijk te maken: het Amsterdam Museum (voorheen Amsterdams Historisch Museum), waar de Fodor-collectie toe behoort, en het Cromhouthuis (voorheen het Bijbels Museum, dat er nu onderdeel van uit maakt), waar de expositie te zien is. Bezoekers krijgen op die manier de kans weer eens enkele hoogtepunten uit de Fodor-collectie te zien.

Kunst / Expo binnenland

“Ik ben geen Hasselblad-mannetje”

recensie: Gerard Petrus Fieret - Mislukte foto's bestaan niet

Het Fotomuseum Den Haag presenteert de eerste terugblik op het werk van de Haagse fotograaf Gerard Petrus Fieret, die in 2009 overleed. Bij de meeste mensen is hij geen grote bekendheid, alleen misschien in Den Haag, waar hij als markante figuur vaak was te zien.

De tentoonstelling in het Fotomuseum is ruim opgezet – laat vele zwart-witfoto’s uit het oeuvre van Fieret zien – en beslaat een periode van tien jaar. Dat is het enige wat we weten, want verder wordt er bij de foto’s geen informatie gegeven. Je dwaalt tussen een wirwar van onderwerpen, soms ontroerend, soms onduidelijk en verwarrend. Sommige foto’s tonen scherpe vouwlijnen en het veelvuldig gebruik van Fieret’s copyrightstempel.

Gerard Fieret

Gerard Fieret, collectie gemeentemuseum Den Haag, fotopapier

Wie was Fieret?

Fieret werd in 1924 in Den Haag geboren als jongste van drie kinderen. Het gezin viel al snel uiteen en Fieret, die door zijn moeder als ‘onhandelbaar‘ werd bestempeld, bracht zijn jeugd veelal door in katholieke internaten. In de oorlog (1943) werd hij naar een aantal werkkampen in Duitsland gezonden. Na de oorlog keerde hij terug naar Den Haag waar hij de Academie voor Beeldende Kunsten en de Vrije Academie bezocht en hij zich vooral toelegde op het tekenen. Af en toe werkte hij ook als kunsthandelaar. In 1965 werd hij gegrepen door de fotografie en daar zou hij tien jaar lang vol passie mee bezig zijn. Fieret was een wispelturige persoonlijkheid en bemoeide zich op een vrijwel onwerkbare manier met de totstandkoming van tentoonstellingen en publicaties.

Onderwerpen

Fieret legde alles vast wat op zijn pad kwam: mensen, dieren, straattaferelen en zichzelf. Zijn favoriete onderwerp was de vrouw, en dan niet alleen modellen en danseressen, maar ook studenten, moeders en serveersters. Ook zoomde hij vaak in op alleen hun lichaamsdelen, zoals borsten, voeten of lange benen. Zijn stelling was: “Ik wil het allemaal hebben. Mislukte foto’s bestaan niet.”

Experiment

Als onderdeel van de tentoonstelling is de film Gerard Fieret, fotograaf (1971) van Jacques Meijer te zien. Daaruit blijkt duidelijk hoe hij experimenteerde met zichzelf, modellen en zijn techniek. En dat allemaal in zijn ‘kunstenaarsappartement’ ingericht als donkere kamer, zonder watervoorziening. Hij trok zich niets aan van fotografische conventies. Hij zag zichzelf ook niet als fotograaf maar als ‘fotograficus’. Een graficus heeft macht over de techniek en zet die naar zijn hand. Anders dan een ‘Hasselblad-mannetje’ (de gevestigde fotografenorde) die zijn onderwerp zo scherp en waarheidsgetrouw mogelijk wilde weergeven, fotografeerde Fieret juist met goedkope Praktica-spiegelreflexcamera’s.

Gerard Fieret

Gerard Petrus Fieret, Zonder titel, 1965-1975, Collectie Gemeentemuseum Den Haag © Estate G.P Fieret

Paranoia

Zijn werk, wars van alle regels en conventies, paste goed in de tijdgeest van de jaren 60 en 70, waarin men zich afzette tegen academische regels en naakt een symbool van vrijheid vertegenwoordigde. Naarmate zijn eigen paranoia toenam, beschuldigde hij collega’s van plagiaat of diefstal, als hij ook maar iets van zijn eigen stijl in het werk van die personen meende te herkennen. Hij bewaakte zijn copyright dan ook als een havik door zijn werk te overladen met handtekeningen en copyrightstempels. Ook gooide hij nooit iets weg, zelfs geen mislukte foto’s. Negatieven drukte hij zelden meerdere keren af, zodat je wel kunt zeggen dat elke foto van Fieret uniek is.

Vanaf 1975 werden zijn psychische problemen steeds duidelijker, met name zijn uitingen van achtervolgingswaanzin. Hij werd een excentriekeling die in Den Haag bekend stond als panfluitspeler en vanwege het voederen van duiven. Hij tekende nog, maar vooral op bierviltjes in cafés.

Als je houdt van ‘Hasselblad-mannetjes’, dan zal deze tentoonstelling je verbazen. De foto’s van Fieret zijn verre van ‘perfect’. Wat ze wel weergeven is de tijdgeest. De vele foto’s die hij in tien jaar tijd maakte, zou je kunnen zien als een bevlieging, een periode die even snel kwam als ging. Alleen al in het kader van deze ‘verloren’ tijd, zouden we hem zijn plaats moeten gunnen in de Nederlandse fotogeschiedenis. Al met al een verrassende tentoonstelling.

Voudou
Boeken / Non-fictie

Spannend verpakte muziekles

recensie: Leendert van der Valk - Voudou
Voudou

Wie Voudou van Leendert van der Valk leest, begrijpt wat voor invloed de Afrikaanse muziek in de hedendaagse muziek heeft. Die invloed vind je terug in veel meer muziek dan wij beseffen. Voudou, of voodoo, heeft in dit boek niets te maken met poppetjes en spelden maar is de bron waar veel muzieksoorten uit ontstaan zijn.

De ondertitel van Voudou is: van New Orleans naar Cotonou op het ritme van de goden. Na het lezen van het boek begrijp je vooral het laatste beter. Voudou is niet los te zien van voodoosi; en dat zijn gelovigen, net als christenen en islamieten. De muziek die gemaakt wordt bij deze geloofsovertuiging, tijdens het oproepen van de goden bijvoorbeeld, is de muziek die zijn invloeden heeft laten gelden in veel andere muzieksoorten. Muziek die mee werd gebracht met de slaventransporten van Afrika naar andere plaatsen op de wereld.

Breed pallet aan invloeden

Als één ding duidelijk wordt in het boek dan is wel dat voudou helemaal verweven is met onze moderne muziek. De tentakels van deze muziek vinden we terug in bijvoorbeeld ht werk van Buena Vista Social Club, James Brown, Beyoncé, Arcade Fire, Dr. John en The Neville Brothers. En die lijst is nog veel en veel langer. Fela Kuti is een van de Afrikaanse grootmeesters die ook in Europa voet aan de grond wist te krijgen. In zijn muziek is de voudou misschien wel het puurst aanwezig; muziek die wij in het Westen hebben leren waarderen.

Een opvallende link tussen de muziek uit Afrika en de moderne muziek is Cuba. Dit land herbergt een bijzondere verbinding tussen de stromingen die niet direct te verklaren is.Cuba fungeert als een soort tussenhaven naar andere muziekstromingen. In Cuba wordt de Afrikaanse muziek versneden met de westerse.

Inwijding voor bescherming

Wie de muzikale, maar ook fysieke, reis van Leendert van der Valk volgt door dit boek te lezen, zal naast veel plezier ook spannende momenten beleven. Van der Valk laat je meebeleven hoe hij de kennis wist te vergaren. Deze opgedane kennis zal de lezer nog vele jaren bijblijven want elke keer als je nu muziek hoort, zul je de invloeden horen en herkennen. Soms lijkt voudou wel overal in te zitten.

Van der Valk heeft kans gezien om veel informatie zo te verpakken dat het boek leest als een spannend reisverhaal over de wereld en door de muziekgeschiedenis. Zijn belevenissen, allemaal op touw gezet om het naadje van de kous te weten te komen over voudou, brengen hem op plaatsen en in situaties die soms hachelijk genoemd kunnen worden. Zo wordt van der Valk ingewijd in de voodoosi en wordt hem op het hart gedrukt nooit in trance te raken omdat dat gevaarlijk voor hem is. Ook hoort hij dat hij geen rode kleding mag dragen. Er worden dieren voor hem geofferd, hoewel Van der Valk daar eigenlijk heel veel moeite mee heeft. Toch laat hij het toe en hij beschrijft hoe de angst hem soms om het hart slaat. Hij heeft de wil het boek te schrijven maar heeft daar wel de bescherming en toestemming van de voodoosi voor nodig.

Soms moet de schrijver engelengeduld hebben om iets te weten te komen; Afrikanen hebben geen moeite met wachten en laten wachten. Een enkele keer lijkt die onhebbelijkheid Van der Valk zelfs te veel te worden.

Soundtrack bij het boek

Op het Excelsior-label is tegelijkertijd met het boek een cd verschenen met liedjes die verhelderend werken bij lezen van het boek. Natuurlijk is het onmogelijk om alle composities die genoemd worden in het boek daarop ten gehore te brengen, nog los van het regelen van de rechten omtrent die muziek.

Toch herbergt de cd Voudou – Sound of Voodoo een fraaie bloemlezing om te verduidelijken waar die invloeden van de voudoumuziek in terug zijn te horen. We horen bekende artiesten als Coco Taylor, Gill Scott Heron, Louis Armstrong, Dr. John en Gilles Peterson voorbijkomen. Maar ook artiesten die velen niets zullen zeggen dragen hier hun muzikale steentje bij. Zo vormt ook deze soundtrack een ware ontdekkingstocht door de muziekhistorie met zijn voudou-invloeden, die er niet altijd als een dikke schil bovenop of omheen liggen. Er zitten zeker artiesten bij die nadere bestudering van de muziek de moeite waard maakt. Neem bijvoorbeeld het fraaie ‘River’, uitgevoerd door Ibeyi, dat voor iedereen die het album uit 2015 niet kent een openbaring zou kunnen zijn; zwaar onderschat toen het verscheen. Maar voor mooie muziek is het nooit te laat!

Met Voudou heeft Leendert van der Valk een dijk van een boek geschreven dat een openbaring is over de invloeden van de Afrikaanse muziek op veel andere muzieksoorten. Het zit verstopt in veel hedendaagse, maar ook klassieke muziek. Het is een boek dat je de oren en soms ook de ogen doet openen voor klanken die we eerder wel hoorden maar nog niet begrepen.

kunstgeschiedenis
Boeken / Non-fictie

Kunstgeschiedenis in een notendop

recensie: Susie Hodge - De kleine geschiedenis van de kunst
kunstgeschiedenis

Kunsthistorica Susie Hodge schreef tal van bestsellers over de wereld van de kunst. In haar nieuwste boek, De kleine geschiedenis van de kunst, poogt ze een compacte en heldere introductie tot de kunstgeschiedenis te geven.

De kunstgeschiedenis is in deze bundel opgedeeld in vier hoofdstukken: stromingen, werken, thema’s en technieken. Het is mogelijk om De kleine geschiedenis van de kunst chronologisch te lezen, al is het verleidelijker de onderlinge verwijzingen tussen de onderwerpen te volgen. Lees je bijvoorbeeld over Fontein van Duchamp, dan word je ook verwezen naar de onderwerpen ‘dada’, ‘conceptuele kunst’, ‘handgemaakt’, ‘vorm en gedaante’ en ‘readymades’.

Vijftig werken

Het leeuwendeel van Hodges gids bestaat uit de bespreking van vijftig belangrijke werken uit de kunstgeschiedenis. Dit hoofdstuk is verreweg het interessantst, omdat er hier iets meer de diepte ingegaan wordt dan in de andere hoofdstukken. Van prehistorische tekeningen van stieren tot Damien Hirsts opgezette haai biedt Hodge context bij de werken.

Toch is van echte diepgang geen sprake. Hodge wil zo veel mogelijk kwijt in zo min mogelijk woorden. Bijvoorbeeld over Caravaggio, waarover ze schrijft dat ‘zijn korte, turbulente leven even dramatisch [was] als zijn kunst’. Deze wetenswaardigheid schept een verwachting. Hoe zag zijn leven eruit? Op welke manier was het turbulent en hoe is hij aan zijn einde gekomen? Helaas, het antwoord blijft Hodge ons verschuldigd.

Jammer is ook dat Hodge blijft steken bij Hirst. Natuurlijk is hij nog steeds relevant, maar ze bespreekt een werk dat meer dan 25 jaar oud is. Een toevoeging van recent werk van een Ai Weiwei of Cindy Sherman had het geheel wat vollediger gemaakt.

Kernachtig

De kleine geschiedenis van de kunst wordt gekenmerkt door orde en overzichtelijkheid. Hodge heeft haar best gedaan om de kunst vanaf de prehistorie tot aan nu behapbaar te maken. Beslist geen gemakkelijke opgave, maar Hodge slaagt er in kernachtig te blijven en laat zich niet verleiden tot lange uitweidingen. Veel meer dan twee of hooguit drie alinea’s besteedt Hodge niet aan een onderwerp. Gevolg hiervan is dat de teksten vrij statisch lezen, meer als een encyclopedische opsomming van feiten dan als een levendige geschiedenis.

Het is dan ook maar zeer de vraag of de gehele (westerse) kunstgeschiedenis zich er wel toe leent zo beknopt weergegeven te worden. Doordat alle uitleg zo gecomprimeerd is, zijn de teksten weinig genuanceerd. Hodge stipt kernwoorden aan. Romantiek? Dat was verbeelding en emotie. Hodge schetst een referentiekader voor verder onderzoek. De kleine geschiedenis van de kunst is niets meer of minder dan wat het claimt te zijn: een uiterst compacte weergave van de kunstwereld.

Kunst / Kunstboek

De Stijl blijft boeien

recensie: De aanstekelijke Stijl 1917-2017 -Kunstschrift

Wat valt er nog te melden over De Stijl, de honderdjarige kunst- en designstroming die vanaf 1917 de wereld revolutionair zou veranderen? We weten inmiddels van de hoed en de rand, maar Kunstschrift brengt oorsprong en gevolg met hernieuwde geestdrift onder de aandacht.

Met het doosje lucifers en de titel ‘De aanstekelijke Stijl’ op het omslag wordt niet gesuggereerd de hele boel in de brand te steken, maar heeft de redactie een wat gekunstelde vorm gevonden om de populariteit van het onderwerp te onderstrepen. Piet Mondriaan vormde honderd jaar geleden het ‘strijkvlak’ in zijn natuurlijke ontwikkeling van realistische doeken naar een strenge vlakverdeling. Bart van der Leck wordt gezien als de ‘lucifer’, de stilist die met zijn fraaie composities de vormgeving van De Stijl bepaalde. Maar voor de werkelijke ‘ontbranding’ zorgde Theo van Doesburg, de idealist en netwerker die standvastig naar buiten trad om ‘de nieuwe wereld’ te presenteren.

Piet Mondriaan, Avond (De rode boom) 1908-1910, Gemeentemuseum Den Haag

Veralgemening

In het openingsartikel van Kunstschrift wordt Mondriaan op het schild gehesen als de man die het allemaal heeft veroorzaakt. Zijn schilderhand – met de fraaie toets en het ‘rijke verftapijt’ – loopt organisch van de zeegezichten, via de bomen naar het kubisme en de rood-geel-blauwe vlakken. De Stijl-revolutie voltrekt zich niet als donderslag bij heldere hemel, maar blijkt al verstopt te zitten in de eerste doeken van de man die als strijkvlak fungeert. Dat lijkt wat kort door de bocht, maar in het streven naar een universele kunst, naar de zogenaamde ‘veralgemening’, is de rol van Mondriaan onmiskenbaar. Abstractie zorgt voor de noodzakelijke ruimte, weg van het oude, het individuele.

Om die opvatting kracht bij te zetten wordt een link gelegd met Leonardo da Vinci die omstreeks 1500 óók op zoek ging naar een universele beeldtaal. Zijn opvatting was dat het zo precies mogelijk weergeven van de natuur zou leiden tot objectivering van de kunst. De ultieme poging om de werkelijkheid te reproduceren brengt de mens het dichtst bij ‘de kracht van de ziel’. Twee kunstenaars, levend in verschillende eeuwen en met hetzelfde doel voor ogen, maar met een volledig tegenstrijdige manier van benadering.

Bart van der Leck, Compositie 1917 no, 4 (Uitgaan van de fabriek) 1917, Kröller Müller Museum, Otterloo

Appelbomen

De vijf bomen van Piet Mondriaan sluiten goed aan bij deze vaststelling. Tussen 1908 en 1912 tekende en schilderde de kunstenaar een serie appelbomen die op indringende wijze zijn ontwikkeling naar abstractie laat zien. De subliem gereproduceerde foto’s tonen een gepassioneerde zoektocht naar een wereld waarin de werkelijkheid langzaam wordt ingewisseld voor een inwendige verbeelding. De grillige weergave van de boomtakken maakt plaats voor een subtiel spel van trefzekere lijnen die als geheel de ‘nieuwe beelding’ aankondigen. Dit is geen eenvoudige studie naar bijzondere technieken, hier is een verlangen naar modernisme zichtbaar dat door medestanders verder uitgekristalliseerd diende te worden.

Bart van der Leck was een van de partners-in-crime die de nieuwe beeldtaal transformeerde in de kenmerkende Stijl-composities. Zijn werk behield nog altijd een zekere vorm van figuratie, maar de rood-geel-blauwe abstracties laten vooral zien hoe hij zocht naar unieke samenstellingen om een onderwerp in de nieuwe vorm te gieten. Van der Leck is een echte ontwerper, overtuigd van de nieuwe stijlmiddelen en zoekend naar de meest krachtige uitwerking, terwijl hij telkens even terugdeinst als de abstractie te overheersend wordt.

Theo van Doesburg, Trap in de Aubette, Straatsburg 2006, foto Pierre Filliquet

Zigeunerwagen

In deze zorgvuldig samengestelde Stijl-publicatie kan de bouwkunst niet ontbreken. Het Rietveld Schröderhuis in Utrecht, glorieus boegbeeld van modernistische architectuur, wordt uitgelicht en, naast bewonderd, ook stevig bekritiseerd. Architect Rem Koolhaas noemt het interieur een ‘gesublimeerde versie van een zigeunerwagen’: vol met handigheidjes die de kleine ruimte zo efficiënt mogelijk bewoonbaar moeten maken. Ook de wereldberoemde buitenzijde heeft bij Stijl-dogmatici altijd onder vuur gelegen. Niets verwijst naar functionaliteit of doelmatigheid, toch de belangrijkste dragers van de modernistische beginselen, en dat maakt het huis in de ogen van enkelen tot niets meer dan esthetische gevelsierkunst. Een fundamentele strijd die tot op de dag van vandaag gevoerd wordt.

Theo van Doesburg wordt in Kunstschrift opgevoerd als de grote aanjager en visionair. Zijn werk behoorde niet tot het meest spraakmakende dat De Stijl te bieden had, maar zijn onvermoeibare inzet voor de beweging was opmerkelijk. Cultureel centrum de Aubette in Straatsburg, waarvoor Van Doesburg de inrichting, de typografie tot en met de asbakken verzorgde, laat goed zien hoe de hij de Nieuwe Beelding vertegenwoordigde.

Opnieuw slaagt Kunstschrift erin een bijzondere editie te maken, nu van een uitgekauwd onderwerp als De Stijl. De taal is leesbaar, de artikelen zijn stuk voor stuk opmerkelijk te noemen en voor de fraaie afbeeldingen wordt alles uit de kast gehaald om ze te laten schitteren. Een aanwinst voor de Stijl-liefhebber!

 

De aanstekelijke Stijl 1917-2017
Uitgave: Kunstschrift nr. 2 / 2017
56 pagina’s – € 10,75

Kunst / Expo binnenland

Balancerend op het snijvlak van abstractie en figuratie

recensie: Jan Roeland; Een Hommage

Op 8 november 2016 overleed op 81-jarige leeftijd de Nederlandse schilder en autodidact Jan Roeland. Hij was niet erg bekend, waarschijnlijk omdat zijn werk geen specifieke boodschap uitdroeg en hij zich daar ook niet mee bezig hield. Roeland is altijd blijven doen wat hij wilde doen. Hij speelde zijn eigen spel met vorm, kleur en spanning. Als hommage aan deze bijzondere kunstenaar stelt de Kunsthal in Rotterdam nu een aantal werken van hem tentoon.

Jan Roeland, F16, 2000, Olieverf op linnen, 152 x 152 cm, © Slewe Gallery, Amsterdam

In het werk van Roeland staan alledaagse dingen centraal, zoals een envelop, een vliegtuig, een bloem, een eend (hij was een verwoed vogelaar), een plant. Deze objecten zijn tot in het uiterste geabstraheerd. Soms heeft een werk een titel nodig, zoals Aansteker gesloten (1969), omdat niet direct duidelijk is wat het werk voorstelt. Ook bloemen en planten hebben niet altijd natuurgetrouwe kleuren. Maar eigenlijk ging het hem daar ook niet om; het object was alleen maar het uitgangspunt. Het ging om de kleur, om de ruimte, om de lagen olieverf die samen iets moesten opleveren. Het is rustig en ingetogen werk; werk dat niet om aandacht schreeuwt. Op een foto lijkt het zelfs een beetje saai. Maar dat is het niet, want als je voor zijn werk staat, begint het te leven.

Spel

Na de keuze van het object, begon pas het echte werk. Het wikken en wegen om de juiste kleur, de juiste ruimte te vinden. Waarom moet de zijtak van een bloem precies op deze hoogte en niet op een andere? Bij de felste kleurvlakken zie je dat ze een klein beetje transparant zijn. Dat komt omdat de eerder opgebrachte kleuren er doorheen lijken te schemeren. De eenvoud van zijn werk maakte het juist moeilijk. Voor Roeland moest er spanning in het werk ontstaan. Je moest kunnen zien dat de kleuren ‘het spel’ gespeeld hadden. Zijn werk is boven alles verf en kleur. Roelands werk bevat geen diepzinnigheden, geen mystiek en geen maatschappijkritiek. Soms deed hij heel lang over een werk, omdat hij niet tevreden was. Dan zette hij het werk een tijdje weg, hopend later tot een oplossing te komen. Wanneer een schilderij af was, werd volgens hem door hogerhand bepaald.

Plan

Jan Roeland, Enveloppe, 1967, Olieverf op linnen, 70 x 70 cm, © Slewe Gallery, Amsterdam

Roeland werkte volgens een voorgenomen plan. Maar dat plan stond niet vast, want tijdens het uitvoeren van zijn plan konden de dingen zo uitpakken, dat het hem niet zinde. Onzekerheid, ontevredenheid en je doel nog niet bereikt hebben waren voor hem de factoren om mee te werken.

Associatie

Vooral in reproductie doet zijn werk soms denken aan het werk van Dick Bruna (1927-2017), beroemd geworden met de tekeningen van ‘Nijntje’. Maar als je doeken van Roeland in werkelijkheid ziet, dan verdwijnt deze associatie. Bij Bruna blijven de kleuren strak en elementair, terwijl bij Roeland door de kleuren en de verfhuid juist beginnen te leven.

Tentoonstelling

De tentoonstelling draagt licht, eenvoud en rust uit. Het gevoel van in een serene omgeving te zijn, waarbij je lang kunt stilstaan, om de compositie op je in te laten werken. Net als Roeland zelf deed als hij aan het werk was.