Theater / Achtergrond
special: Seth "fucking" Gaaikema en andere kleinkunstjuweeltjes

Avond van het Nieuwe Lied

~

Heb je een zaal vol kanjers uit de kleinkunst, van Frans van Deursen tot Bill van Dijk en van Maaike Widdershoven tot Marjolein Touw, is de zaal niet eens helemaal uitverkocht. Maar los daarvan was het een memorabel feestje, zondagavond in het Amsterdamse Werkteater.

Als onderdeel van het Amsterdams Kleinkunst Festival 2006 werden vóór de pauze twaalf gloednieuwe Nederlandse liedjes gepresenteerd, die een jury uit 361 inzendingen had uitverkoren, terwijl ná de pauze een duik werd genomen in een schatkist met liedjes uit de Nederlandse kleinkunstgeschiedenis.
En zo konden cabaretliefhebbers genieten van een geestig liedje dat Guus Vleugel ooit voor Jasperina de Jong schreef, waarin de rollen in de Rosse Buurt nu eens zijn omgedraaid: de heren lonken achter de ramen met sensuele blikken naar de dames die schichtig voorbij trekken. Het liedje werd gezongen door Mieke Stemerdink, terwijl Marjolein Touw en Lucie de Lange de schichtige dames voor hun rekening namen.
Marjolein Touw zong ook Dirkie van Louis Davids, waarbij de zaal bijna in katzwijm lag, want dit is nou zo’n liedje (jongetje moet zijn hondje begraven) waarbij je het écht niet droog houdt.

Wat een geluk

Maar er viel ook een hoop te lachen, want presentator Ralf Grevelink had de euvele moed om een tekst van oud-cabaretier Seth Gaaikema – die destijds een soort cabaret maakte waarbij je zelf peper en zout moest meenemen – te vergelijken met een liedje van Theo Nijland, dat Frans van Deurzen op het punt stond te gaan zingen. Quasi verontwaardigd stoof van Van Deurzen het toneel op: “Je gaat Theo Nijland toch niet vergelijken met Seth Fucking Gaaikema!”
Het was allemaal gespeeld, maar het gaf aardig weer hoe hoog de lat in kleinkunstkringen ligt. Of dat het een stelletje elitaire ballen zijn, dat kan natuurlijk ook. Ralf Grevelink trok zich daar niks van aan en zong zelf een liedje dat Rudi Carrell op het songfestival van 1960 had gezongen: Wat een geluk. Een schattig liedje, niet iets om je over te schamen. Maar Grevelink keek schichtig richting coulissen, omdat hij vermoedde dat ze Frans van Deurzen met vijf man moesten vasthouden om te voorkomen dat hij weer het podium zou bestormen.

~

Aanstekelijke ska

Dat was dus het programma ná de pauze, maar we waren natuurlijk gekomen voor het eerste deel van de avond. Daarin werden twaalf gloednieuwe Nederlandse liedjes gezongen onder begeleiding van een fantastische band onder aanvoering van Martin van Dijk.
Niet elk liedje sprong er uit, maar er zaten minstens vijf juweeltjes bij. En laten we eerlijk zijn: er zijn musicals die minder scoren. De eerste verrassing Ik heb u lief mijn Nederlands werd uitgevoerd door Bill van Dijk en was geschreven door Toine Paauwe, die er zich terecht aan ergert dat de Nederlandse taal sluipenderwijs door het Engels is vervangen. ‘Shoppen’, ‘stylen’, ‘call centres’ en ‘human resources managers’. Ach, was er nou niemand die zich aan “die waanzin” stoorde, zong Bill van Dijk, terwijl de band een aanstekelijk ska-ritme speelde.

Grijze vrouwen

De tweede klapper kwam van Gerrit Verbeek, die met het liedje Grijze vrouwen – getuige de reacties van de zaal – voor een schot in de roos zorgde. In dat liedje beschrijft hij het wonderlijke fenomeen dat vrouwen, als ze eenmaal op leeftijd zijn gekomen, geen mannen meer nodig hebben en liever met andere vrouwen op stap gaan. Het vuur is uit hun huwelijk, de passie is uit hun bed, maar ze willen nog zoveel, terwijl manlief niet meer vooruit is te branden. Het liedje werd uitgevoerd door cabaretduo Speelman en Speelman, die het liedje aan hun moeder opdroegen.
Een ander liedje dat er uit sprong was van Nelleke den Boer Wanneer zie ik je weer gezongen door Marjolein Touw. Het liedje beschrijft de spanning van het vreemdgaan. De muziek was van Martin van Dijk, die het een jazzy swing à la Sting had meegeven.

Wees een engel

Lucy de Lange had een fraaie zwarte jurk aangetrokken, om vervolgens met de overgave van een sopraan het grappige liedje De enige echte van Pauline van Buringen te zingen. Over een vrouw voor wie maar één de ware is: zijzelf. “Ik kan niet leven zonder mij; nee, ik laat me nooit alleen.” Nee, aan originaliteit ontbrak het deze avond niet.
Maar wellicht het leukste liedje van de avond was Wees een engel van Oda Visser, die al drie keer eerder tot de finale van de Avond van het nieuwe lied was doorgedrongen en inmiddels dus wel heeft bewezen dat ze over talent beschikt. Haar liedje kreeg een sprankelende uitvoering van Maaike van Widdershoven, die zong over een vrouw die na een ongeluk in de hemel terecht komt en haar man min of meer opdraagt zich snel bij haar te voegen. Ze neemt op een hilarische manier wraak als haar man besluit om toch nog even op aarde te blijven. Oda Visser leverde er een waar juweeltje mee af. Het lied verdient het om door zoveel mogelijk kleinkunstenaars op het repertoire te worden genomen. Maar eentje zou al mooi genoeg zijn.