Kunst / Achtergrond
special:

Verzamelwoede met prijskaartje

.

De privéverzameling en het museum kennen een gezamenlijke geschiedenis. Zo ontstond het Stedelijk Museum aan het eind van de negentiende eeuw vanuit verschillende particuliere verzamelingen en ook de naam van museum Boijmans van Beuningen verwijst naar de betrokkenheid van privécollecties. De afgelopen jaren zijn er in grote Europese musea verschillende tentoonstellingen van privéverzamelingen geweest. Zo stelde Charles Saatchi een groot deel van zijn collectie ten toon in Sensation, die behalve in Londen (1997) onder andere in Berlijn (1999) was te zien. Imagine You’re Standing Here In Front Of Me in het Boijmans van Beuningen, (2002/2003) was daarnaast geheel gewijd aan de collectie van Joop van Caldenborgh. Maar de expositie die misschien wel het verst in het geheugen ligt, is de Friedrich Christian Flick Collectie die nog tot 26 maart in Hamburger Bahnhof in Berlijn is te zien.

Museum versus privéverzamelaar

~

De kunstverzamelaar neemt daarmee een bijzondere plaats in in de kunstwereld. Hij richt zich evenals het museum op het verzamelen van werken, maar zijn positie is veel vrijer. Een museum moet zich bijvoorbeeld tegenover subsidiegevers en publiek verantwoorden voor haar keuzes. Als een Nederlands museum gebruik wil maken van een aankoopregeling van de Mondriaan Stichting, dient ze de aankoop te plaatsen binnen de thema’s die ze in haar collectie onderscheidt. Die regels zijn onder andere bedoeld om de Collectie Nederland zo breed mogelijk te houden.

Een verzamelaar die in eerste instantie vooral voor zichzelf verzamelt, kent deze regels niet. Hij volgt zijn eigen idee over wat hij mooi of belangrijk genoeg vindt. Hoe hij zijn geld besteedt, hoeft hij immers alleen aan zichzelf te verantwoorden. Ook het museale streven naar een bepaalde hiërarchie in de collectie, is voor een verzamelaar niet per definitie van belang. Van Caldenborgh zegt hierover in een interview in de catalogus van de tentoonstelling dat hij geen volledigheid zoekt in zijn collectie, maar zich laat leiden door zijn eigen voorkeur en smaak.

Een ander belangrijk verschil tussen het museum en de privéverzamelaar schuilt in het aankoopbudget. Het kleine aankoopbudget dat een museum ter beschikking staat, geeft enkel ruimte voor de aanschaf van een beperkt aantal werken. Hierdoor beperkt men zich vaak noodgedwongen tot het topsegment.
Een museum kan daarnaast gezien worden als een laatste bewaarplaats, waardoor het zich geen ‘fouten’ of ‘miskleunen’ kan veroorloven. Dit betekent niet dat een museum geen vernieuwende kunst kan laten zien in tentoonstellingen, maar het eerder genoemde aankoopbudget biedt gewoon niet veel ruimte.

Neus

Opvallend is dat de verzamelaars die eerder werden genoemd, een neus lijken te hebben voor interessante kunst. Anders waren hun collecties niet in zulke grote tentoonstellingen te zien geweest. De Caldic-collectie bevat bijvoorbeeld veel kunstenaarsboeken en een grote collectie grafisch werk van Marcel Broodthaers, maar er bevinden zich ook jonge namen zoals Damian Hirst en Mona Hatoum in de collectie.
Vaak heeft de particuliere verzamelaar ook meer geld te besteden dan een museum, waardoor zijn keuze niet beperkt hoeft te blijven tot het topsegment.

~

Deze vrijheid van de verzamelaar wordt vooral duidelijk in de Engelse kunstwereld. Zo kocht Charles Saatchi in de tijd dat de kunst van Young British Artists nog betaalbaar was werk van bijvoorbeeld Damian Hirst, Tracey Emin en Marc Quinn. De Tate Gallery was wat de YBA betreft veel terughoudender, omdat op dat moment nog onduidelijk was hoe de kunstenaars zich zouden ontwikkelen. Pas later zijn er door de Tate werken van bijvoorbeeld Hirst aangekocht. Op zo’n manier kan het museum worden voorbijgestreefd door de particuliere verzamelaar.

De publieke ruimte

Opvallend aan de drie particuliere collecties is dat ze in een publieke ruimte zijn te zien. Saatchi zegt in een van zijn zeldzame interviews ook dat hij kunst koopt om deze te exposeren. Dit roept de vraag op wat Saatchi’s visie op goede kunst bijdraagt aan het debat over kunst.
Er wordt hem vaak verweten de kunstmarkt te bespelen en precies te kopen wat populair is. Komende uit de reclamewereld heeft hij zijn kunst altijd goed weten te promoten – denk aan de merknaam Young British Artists – waardoor de waarde van de werken in korte tijd sterk is gestegen. Het getuigt meer van inzicht in de markt dan kunsthistorisch inzicht. Verschillende critici zijn het erover eens dat de kunst van de Young British Artists eigenlijk helemaal niet zo vernieuwend is. Het zou eerder een ‘dunnetjes overdoen’ van de jaren zestig betreffen.

Commotie

Ook de verzamelaar Flick schrijft in de catalogus bij de tentoonstelling, dat de collectie juist in het publieke domein te zien moet zijn. Nu is er met deze collectie iets aan de hand. Flick’s grootvader was namelijk een rijke bedrijfsmagnaat die samenwerkte met de nazi’s. Een groot deel van het familiekapitaal vindt daar zijn oorsprong. De Flick-collectie is dus voor een deel tot stand gekomen met ‘besmet geld’. Er was daardoor nogal wat commotie rond de opening. ‘De reden dat het museum toch de collectie toonde had vooral te maken met het belang van de verzamelde werken’, zo schreef de curator. Het is inderdaad een overweldigende collectie die werk bevat van moderne klassieken als Paul McCarthy, Luc Tuymans en Bruce Nauman.

Ethiek

~

Door het interessante karakter van de collectie is de vraag of het onethisch is een dergelijke collectie te tonen naderhand bijna niet meer aan de orde geweest. De vraag dringt zich op of je iemand de daden van zijn grootvader kan verwijten. Opvallend is wel dat de kleinzoon zich niet distanieert van de daden van zijn grootvader. Aan de andere kant, het is misschien daarom juist wel terecht dat collectie in een publieke ruimte wordt geëxposeerd.
Wat dat betreft is Saatchi ook een geval apart. Zijn reclamebureau werd groot door de campagne die de conservatieve partij van Thatcher aan de macht hielp, terwijl de kunst die hij koopt zich bezig houdt met de derde klasse en zich juist afzet tegen de elite.

Zo lang het maar om de kunst gaat

De relatie tussen de verzamelaar en museum lijkt nauw. Toch is er sprake van een bepaalde mate van onafhankelijkheid van beide zijden. Een museum flirt graag met een collectie, die soms werken bevat waar het museum alleen van kan dromen. De verzamelaar laat zich schijnbaar alles welgevallen, maar beseft tegelijkertijd dat het een mooie kans is op promotie met als gevolg waardevermeerdering van de collectie. De particulier verzamelaar en het museum kunnen bijna niet zonder elkaar en het Nederlandse kunstbeleid lijkt dit enkel maar aan te moedigen.

Het zou de regering minder geld kosten als er meer privé-initiatieven in de museale wereld zouden zijn. Het lijkt me namelijk geen optie om een particuliere visie met geld van overheid te ondersteunen. Natuurlijk geeft een museumdirecteur ook een bepaald gezicht aan een collectie, maar we gaan er vanuit dat hij kennis van zaken en een gedegen opleiding heeft, waardoor hij werken op de juiste waarde weet te schatten. Daar komt bij dat er om de zoveel jaar van directeur wordt gewisseld, waardoor accenten in de collectie kunnen verschuiven. Tenslotte staat een museumdirecteur natuurlijk altijd nog in dienst van de ‘gemeenschap’. Laat de flirt tussen verzamelaar en museum in de huidige vorm nog maar even bestaan. Interessante werken die anders in gesloten collecties zouden blijven, kunnen op deze manier toch worden getoond.