Boeken / Achtergrond
special:

Literaire waanzin – Millás in Madrid

.

Het begon met de dood van een vogel. In El desorden de tu nombre (Juan José Millás, 1989) sterft de parkiet van de hoofdpersoon een onfortuinlijke dood.

Dat zit zo. Julio lijdt aan akoestische hallucinaties: hij hoort de melodie van de ‘Internationale’ op concertvolume in zijn hoofd. Hij gaat naar een psychoanalist en na zijn sessies ontmoet hij de lieftallige Laura. Wanneer Julio voor het eerst met haar in bed duikt, begint zijn parkiet plots de gewraakte ‘Internationale’ te fluiten. Daarop staat Julio op, pakt de vogel beet, en knijpt hem dood. Laura blijft achter in bed. Als ze vraagt wat er met de vogel is, antwoordt Julio vlakuit: ‘Een hartaanval. Hij is gestorven aan een hartaanval.’

Op dat moment begon het, mijn obsessie met Millás. Om de schrijver zelf te parafraseren: ik heb nooit begrepen waarom mensen katten houden als ze ook obsessies kunnen nemen. Na het voorval met de vogel in de nacht, werd het zwart-komische werk van Millás een van mijn dierbaarste obsessies: na El desorden de tu nombre las ik even hallucinogene romans als Tonto, muerto, bastardo e invisible (1995), El orden alfabético (1998) en El mundo (2007).

Wat mij vooral aantrok in Millás’ werk is het element van waanzin dat in zijn hele oeuvre terug te vinden is. Zijn personages staan vaak op gespannen voet met hun samenleving, omdat ze de realiteit niet zonder meer aanvaarden. Zoals een van zijn hoofdpersonen vraagt: waarom is iedereen toch zo geobsedeerd door de realiteit, terwijl irreële dingen evengoed bestaan? Deze levensvisie vormt de basis van hun obsessies en wanen, maar ook van hun eigenheid en gevoel voor humor.

Millás ontneemt de directe werkelijkheid haar gewicht. Zijn verhalen toonden me dat we niet onlosmakelijk met de wereld verbonden hoeven te zijn. Dat we op momenten van crises aan haar dwang kunnen ontsnappen door haar nét even wat minder serieus te nemen. Zoals de Indigo Girls zingen in hun enige, onterecht vergeten hit: “And the best thing that you ever did for me, was to help me take my life less seriously – it’s only life after all.”

Uiteindelijk leidde mijn Millás-obsessie me naar de straten van ‘zijn’ Madrid. Rond de Calle Canillas, waar de schrijver opgroeide, zocht ik sporen van zijn ongelukkige jeugd. Die vond ik niet. Maar lopend door de hete, overvolle straten begreep ik wel waarom een jongen die hier opgroeide, in een broodarm gezin in de beklemmende Franco-jaren, zijn werk weidde aan alles wat ons kan bevrijden van werkelijkheidsdwang: een obsessieve verbeelding, inktzwarte humor, en literaire waanzin.