8WEEKLY

Onderdrukking en Compassie tijdens Holland Festival 2007 (Deel I)

Artikel: Verslag van een jubilerend festival

Onderdrukking en compassie. Het thema van het zestigste Holland Festival krijgt vorm in een recordaantal voorstellingen waarbij de nationale en internationale top zich in vier weken aan het publiek presenteert. Van Siberische strafkampen tot de eerste atoombom, van jaren dertig jazz tot de zomerse muziek van The Beach Boys, van een opmerkelijke Hamlet tot een ballet over Abu Graib – het is allemaal vertegenwoordigd.

Lees online de recensies van: Z mrtvého domu (Uit een dodenhuis) | Mahler Chamber Orchestra o.l.v. Pierre Boulez |Sooner or Later | I Feel A Great Desire… | Sacred Monsters | Pli selon pli | Wagner Dream | Hamlet | Sharing the same shade | Bintou Were

Dit is deel een uit een serie. Kijk voor de voorstellingen die plaatsvonden vanaf 8 juni hier.

All Fours (foto: Ken Friedman)
All Fours (foto: Ken Friedman)

Vlak na de Tweede Wereldoorlog moest niet alleen de Nederlandse economie weer opgebouwd worden, ook het culturele leven had vijf jaar min of meer stil gelegen. Om voor de broodnodige kwaliteitsimpuls te zorgen, werd in 1947 het Holland Festival in het leven geroepen. “Het is de bedoeling het vreemdelingenverkeer te bevorderen”, schreef minister Van der Leeuw en vanaf het begin werd dus getracht niet alleen de Nederlandse top binnen te halen, maar vooral die uit het buitenland. En met succes. Zo leidden al in de eerste jaren Benjamin Britten, Erich Kleiber, Karl Böhm en Josef Krips opera-uitvoeringen in Amsterdam. Stond in de eerste jaren vooral muziek centraal, al snel was er evenveel aandacht voor dans, toneel, beeldende kunst en film.

Op voorhand zijn er deze editie hoogtepunten te over. Allereerst de unieke openingsvoorstelling: Janáèeks laatste opera Uit een dodenhuis. Voor het eerst in dertig jaar (en voor het laatst) werken dirigent Pierre Boulez en regisseur Patrice Chéroux samen voor de ultieme gevangenisopera. Sinds Pierre Audi artistiek leider van het festival is (de rest van het jaar vervult hij die functie voor De Nederlandse Opera) is het aandeel van de opera van duizelingwekkend hoog niveau. Waren vorig jaar Lady MacBeth en After Life de blikvangers, dit jaar zijn het Wagner Dream van Jonathan Harvey (over de laatste dag van Richard Wagner) en Doctor Atomic van John Adams (over de uren vlak voor de eerste atoomproef) die naast Uit een dodenhuis die de aandacht trekken.

Uit een dodenhuis (foto: Ros Ribas)
Uit een dodenhuis (foto: Ros Ribas)

Ook de toneelliefhebber doet er goed aan naar Amsterdam te trekken. Toneelgroep Amsterdam brengt in een marathonvoorstelling de Romeinse tragedies van Shakespeare, The Wooster Group geeft een geheel eigen draai aan Hamlet en het Wiener Burgtheater neemt het tragikomisch essay Babel van Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek onder handen. Befaamde choreografen Paul Lightfoot en Sol Léon, Nigel Jameson, Mark Morris, William Forsythe en Nicole Fonte geven elk weer hun invulling aan het festivalthema, terwijl opper-Beach Boy Brian Wilson zijn ruzie met Al Jardine heeft bijgelegd om het Holland Festival de ultieme zomerse avond van 2007 te kunnen laten beleven.

Dit is nog maar het topje van de ijsberg: het zestigste Holland Festival overtreft zichzelf met vele op voorhand unieke voorstellingen. Ook 8WEEKLY pakt dit jubeljaar groter uit dan ooit: wij zijn erbij en doen de komende vier weken vrijwel dagelijks verslag van meer dan 25 voorstellingen. (Henri Drost)

Bintou Were, een Sahel opera
Gezien op 7 juni 2007, Muziekgebouw aan het IJ, Amsterdam

~

Het was een langgekoesterde wens van Prins Claus: een Afrikaanse opera. En dan niet een van een Westerse componist die over of voor dat continent een opera maakt, maar een voorstelling geheel gemaakt door muzikanten, acteurs, zangers en dansers uit de Sahel. Vijf jaar na zijn dood ging die wens in vervulling met een juichend ontvangen Bintou Were tijdens het Holland Festival. Er is zelfs een extra voorstelling bijgeboekt.

Bintou Were, wat ‘dwarsligger’ betekent, is een voormalige kindsoldaat en beschuldigt de machthebbers van het dorp. Ze is zwanger, maar weet niet van wie. Alle mannen in de groep claimen het vaderschap, omdat zij zo het recht op asiel hopen te verkrijgen. Daarvoor moet het kind wel in de Spaanse enclave Melilla in Marokko geboren worden, waarbij zij geholpen worden door de mensensmokkelaar Diallo. De voorbij stormende Parijs-Dakar-rally maakt slachtoffers en verwondt Bintou Were, maar door het verdwaasde gedrag van de coureur werkt deze scène – onbedoeld? – op de lachspieren. Wel erg grappig zijn de dorpsbewoners die tijdens de sprinkhanenplaag zich afvragen of de Europeanen nu ook al insecten hun wil op kunnen leggen. Het beloofde continent blijkt echter onbereikbaar, en Bintou Were sterft na de bevalling in het prikkeldraad aan de grens. Haar kind geeft ze terug aan Afrika.

Angst voor een al te politiek correcte opera, waarin Afrika staat voor alles wat goed, puur en natuurlijk is en het westen voor decadentie, corruptie en uitbuiting, is gelukkig ongegrond. Integendeel, de geldzucht van de mensensmokkelaar, het seksuele misbruik binnen het dorp en de hypocrisie en loze beloftes van de lokale bestuurders worden niet weggemoffeld. Bintou Were is dan ook nadrukkelijk geen luchtige musical, zeker geen Lion King, maar evenmin te vergelijken met de Westerse operatraditie. Het verhaal van twee Senegalezen die zich verbergen in het landingsgestel van een Aribus is wat dit betreft tekenend. Dit komt ook voor in de opera Flight van Jonathan Dove, maar waar hij dit drama verklankt door ijle strijkers, klinkt hier slechts zachte percussie.

De tachtig artiesten komen uit zeven landen in West-Afrika en zingen in vele talen, zoals het Wolof, het Bambara en het Malinke. Componist Zé Manel komt uit Guinee-Bissau en librettisten Koulsy Lamko en Wasis Diop uit respectievelijk Tsjaad en Senegal. Er wordt louter op traditionele instrumenten gespeeld, zoals de bolong, de Guinese klarinet, fluiten, kalebassen, harpen, percussie en rammelende peulen die klinken als duizenden sprinkhanen. De zeer prominent aanwezige percussie accentueert de dramatische handeling, en fungeert zelfs als leidmotiv. Pas tegen het eind van de opera klinkt een koorpassage die het westerse operapubliek melodisch vertrouwd in de oren klinkt.

Adembenemend en zeer opzwepend zijn de goed gedoseerde danspassages, maar grote ster van de avond is de jonge zangeres en danseres Djeneba Koné, die de titelrol voor haar rekening neemt. Geen idee of dit de opera is die Prins Claus voor ogen stond, zeer geslaagd en spraakmakend is Bintou Were in elk geval wel. (Henri Drost)

De Veenfabriek – Sharing the same shade
Gezien op 7 juni 2007, Machinegebouw, Westergasfabriek Amsterdam

~

Mijn geheugen lijkt in orde te zijn. Akkoord? Steek je vuist in de lucht. Niet akkoord? Houd je hand plat voor je borst. We gaan verder. Ik zou graag bloemist willen zijn. Ik ben tevreden over mijn seksuele leven. Soms denk ik aan dingen die te slecht zijn om over te praten. Ik ben vaak bang in het donker. Ik repareer graag een deurklink. In een rap tempo volgen de stellingen elkaar op. Ben je akkoord of niet akkoord? Je moet in enkele seconden beslissen, terwijl er zo veel maar-en bij iedere uitspraak te verzinnen zijn. Het is een greep uit de 576 stellingen van Hathaway en McKinley. De twee Amerikaanse psychologen bedachten een persoonlijkheidstest om inzicht te krijgen in de psyche van patiënten en jeugdige delinquenten.

De Veenfabriek geeft in de voorstelling Sharing the Same Shade geen commentaar of kritiek, maar onderzoeken hoe de test langzaam je karakter verbeeldt. Ga je links- of rechtsaf? Maar hoe het eindresultaat ook is: je bent het altijd zelf. En de analyse van je personage draag je als een schaduw met je mee. Anders maar hetzelfde.

Het is een bijzonder en intrigerend uitgangspunt dat regisseur Paul Koek heeft gebruikt voor een voorstelling, die een eclectische mix van allerlei theaterdisciplines is. We zien een acteur in een babyroze broekpak en nichterige snor die ons de stellingen voorlegt. Een negenkoppige band speelt popnummers die variëren van een dromerige ballad tot vervreemdende synthesizermuziek. Op de ruw geweven doeken en de onbewerkte muren van het machinegebouw zijn de gezichten van twee identieke tweelingzussen geprojecteerd, die dan weer versneld, dan weer in slowmotion bewegen. De zussen dansen op het podium een choreografie waarin ze afwisselend samen en afzonderlijk zijn.

Het lijkt veel en dat is het ook, maar het stoort geen moment. De disciplines zijn mooi met elkaar verweven, al is de band wel het hart van de voorstelling. De muziek klinkt fantastisch, met flinke beats, goed gitaarspel en een prima blazerssectie. Vooral zangeres Reineke Jonker is een opvallende verschijning. Niet vanwege haar stem – die is niet zo bijzonder en valt zelfs regelmatig weg tegen het geweld van de band om haar heen – maar vanwege haar vervreemdende bewegingen, vele verschillende outfits en uitzonderlijke lenigheid.

Toch blijven de stellingen het meest hangen. Iemand probeert me te vergiftigen. Ik zou graag militair willen zijn. Ik pest graag dieren. Ik heb het juiste leven geleid. Geen van deze uitspraken raakt de kern van de voorstelling. Het gaat om het geheel. Worden de stellingen zo snel achter elkaar gesproken zodat je nauwelijks de kans krijgt over je antwoord na te denken en misschien wel een sociaal wenselijk antwoord te bedenken? ‘We are not the same, just sharing the same shade’, zingt de band aan het slot van de voorstelling. Het maakt uiterst nieuwsgierig naar je eigen karakteranalyse; waar kunnen we deze test vinden?(Ruth van Beek)

The Woostergroup – Hamlet
Gezien op 6 juni 2007, Theater Bellevue, Amsterdam

~

Een theatervoorstelling die live werd uitgezonden en door duizenden mensen in duizenden bioscopen tegelijk werd gezien. In 1964 speelde Richard Burton zijn beroemde Hamlet, een Broadway-productie in regie van John Gielgud. Hiervan werd een ‘bioscoopuitzending’ in 2000 bioscopen door heel Amerika vertoond. Zo konden duizenden toeschouwers verspreid over het hele land tegelijkertijd een soort theaterervaring hebben. De naam voor deze nieuwe vorm: ‘Theatrofilm’. Een poging om het vluchtige medium theater door middel van een massamedium te ontsluiten. Maar registraties van theatervoorstellingen zijn lastige dingen. De ervaring van de theatertoeschouwer zal namelijk nooit hetzelfde zijn als die van de filmbezoeker. In het theater zie je een voorstelling als geheel vanuit een standpunt: je stoel. Je kunt zelf beslissen waar je met je blik meer al dan niet op focust. Een registratie zal echter meestal vanuit meerdere camerastandpunten worden geschoten en bewerkt tot een nieuw eindproduct. Dit was zeker het geval bij de film van Burton’s Hamlet, die werd geschoten vanuit 17 standpunten en daarna werd bewerkt tot een soepel lopend geheel.

Het New Yorkse theatercollectief The Wooster Group heeft de uit het bewerkingsproces van de uitzending overgeleverde resten gebruikt als uitgangspunt voor een nieuwe versie van Hamlet. Zoals ze zelf zeggen: “ongeveer zoals een archeoloog een tempel deduceert uit een verzameling ruïnes”. Het resultaat, in regie van regisseuse van het eerste uur Elizabeth LeCompte, is een verbijsterende theatrale gebeurtenis.

Tegen een achtergrond van projecties uit de oorspronkelijke uitzending nemen de acteurs van The Wooster Group de posities van de filmacteurs in. Synchroon met de projecties bewegen en spreken ze. Wanneer de filmbeelden haperen, schokken ook de bewegingen van de spelers. Wanneer de filmstemmen zijn vervormd, worden ook de stemmen van de acteurs vervormd. Af en toe slaan ze scènes over door de film door te spoelen. Decorstukken worden tijdens het spel heen en weer geschoven om het ‘frame’ van de geprojecteerde scènes zo nauwkeurig mogelijk te benaderen. Close-ups worden voor op het podium gespeeld, om vervolgens een sprong achterwaarts te maken (met decor èn spelers) als het volgende camerashot vanuit een andere positie genomen is. De virtuositeit waarmee de spelers deze ‘reconstructie’ uitvoeren is fenomenaal. Een choreografie die tot in de puntjes klopt, na drie uur uitmondend in een geweldige zwaardvechtscène. Vooral Scott Shepherd, die de rol van Hamlet, of beter gezegd de rol van fenomenale acteur Richard Burton, vertolkt, doet dit met een schijnbaar achteloos gemak en souplesse.

Maar deze Hamlet is veel meer dan een reconstructie van een gefilmde voorstelling. Het is een verkenning van de primaire kenmerken van theater, alsook een op zichzelf staand kunstwerk met een nieuw soort esthetische eigenheid. Gaandeweg de voorstelling, wanneer de toeschouwer de complexe vorm heeft begrepen, laat The Wooster Group de banden met de projecties steeds meer vieren. Ze brengen andere elementen in; muziek, films, live videoprojecties. Er ontstaat een hallucinerende collage die associaties oproept met Dogville en de voorstellingen van Guy Cassiers, muziekvideo’s, tv-reclames. Een registratie van een voorstelling leidt tot een voorstelling van een registratie. The Wooster Group’s Hamlet is een verbluffend vormonderzoek zonder eenduidige betekenis. Een constructie die ontregelt en tot nadenken stemt. In de eeuwige jachtvelden tikt de grote Shakespeare himself goedkeurend op de maat mee.
(Sara van der Kooi)

Jonathan Harvey – Wagner Dream
Gezien op 6 juni 2007, Zuiveringshal Oost, Amsterdam

~

Richard Wagner en Boeddha op één toneel? De megalomane componist samen met de monnik die juist aan al het verlangen en het ego wil ontstijgen? Dit moet wel aan de geest van een fantast zijn ontsproten. Toch is dit precies wat er gebeurt in Wagner Dream, de intrigerende nieuwe opera van de Britse componist Jonathan Harvey.

Bij nader inzien is het een stuk minder gezocht: Wagner speelde lange tijd met het idee een Boeddhistisch drama te schrijven, maar verder dan een prozaschets (Die Sieger) kwam hij niet. Via Schopenhauer was Wagner in aanraking gekomen met Boeddhistische ideeën en zonder al te veel moeite zijn in Parsifal thema’s aan te wijzen die ook met het Boeddhisme in verband gebracht kunnen worden.

Harvey’s opera concentreert zich op de laatste uren van Wagner. Terwijl hij nadenkt over de Boeddhistische opera die hij nog wil schrijven, wordt hij overvallen door een hartaanval. In een visioen wordt deze opera aan hem getoond. Prakriti, een meisje uit de laagste kaste, wordt verliefd op de prinselijke monnik Ananda. Een onmogelijke liefde, maar Boeddha verkomt haar zelfmoord door haar te vertellen over de goddelijke liefde, waarna zij opgenomen wordt in de Boeddhistische gemeenschap. Ondertussen wordt Wagner bezocht door zijn vrouw Cosima, zijn huisarts en zangeres Carrie Pringle, waarmee de componist vermoedelijk een verhouding had.

Op buitengewoon ingenieuze wijze weten Harvey en regisseur Pierre Audi deze twee werelden met elkaar te verbinden. Het verhaal van Prakriti en Ananda wordt gezongen op een verhoging midden op het toneel, de laatste uren van Wagner worden gespeeld door acteurs op het voortoneel, daartussen het voortreffelijk spelende Ictus ensemble. De constante afwisseling tussen deze twee verhaallijnen geeft de opera vaart en een sterke dramatische structuur. Door de acteurs rondom Wagner in extreme slowmotion te laten bewegen tijden de Boeddha-scènes, wordt de illusie gecreëerd dat de hele opera zich in een flits afspeelt. Door bovendien geen enkel rekwisiet te gebruiken, krijgt de hele handeling iets surrealistisch.

Niet alles is echter geslaagd. Wanneer Pankriti uit wanhoop de hand aan zichzelf wil slaan en dreigt de aarde in brand te stekken, wordt zij prompt omringd door vlammen en ligt de verwijzing naar Götterdämmerung er wel heel erg nadrukkelijk bovenop. Ook het Engelstalige libretto doet soms wat banaal aan, waardoor vooral de rol van Wagner teveel clichés bevat. In de muziek zitten gelukkig subtielere verwijzingen naar Wagner verborgen, en de manier waarop Harvey orkestklanken combineert en vervormt met elektronische klanken is bijzonder fraai, al gaat dat in de eerste scène niet helemaal goed. Jonathan Harvey mixt tijdens de opera zelf het geluid, maar de stemmen van de acteurs klinken daar te luid en vervormen zelfs een beetje.

Tussen de solisten valt vooral Dale Duesing (Boeddha) op, bij de acteurs zet Catherina ten Bruggencate de rol van Cosima uitstekend neer, terwijl Bracha van Doesburg (Carrie Pringle) eens te meer laat zien dat zij niet alleen maar geïnteresseerd is in rollen in kaskrakers als Het Schnitzelparadijs en Vet hard! (Henri Drost)

Asko Ensemble & Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw – Pli selon pli
Gezien op 5 juni 2007, Concertgebouw, Amsterdam

Een luide klap markeert het begin en einde van Boulez’ Pli selon pli(‘plooi na plooi’). In het uur daartussen ontvouwt zich een muzikaal portret van de Franse dichter Stéphane Mallarmé, dat amper te omschrijven valt. Geprobeerd is dat wel, maar analyses van Boulez’ composities leveren steevast gewichtige artikelen op die nog ingewikkelder zijn de partituur zelf. Ook sopraan Barbara Hannigan moest eerst ‘zachtjes huilen’ bij het zien van haar partij – en niet van ontroering.

Pli selon pli is een van de sleutelwerken van Pierre Boulez. Als componist stond hij aanvankelijk te boek als een theoreticus en streng serialist. En inderdaad: zijn Structures I (1951) voert muzikale reeksen tot in de uiterste consequentie door, waardoor het lijkt alsof elke creativiteit verdwenen is. Maar Boulez gebruikte de reeksentechniek om de techniek zo goed mogelijk te leren beheersen om die daarna juist met buitengewoon veel vrijheid te hanteren: “Ik ben het soort mens dat probeert regels te formuleren om het plezier dat het later doorbreken ervan geeft.”

Le Marteau sans maître (‘De hamer zonder meester’), door Stravinsky geroemd als het beste werk van Boulez’ generatie, en vooral Pli selon pli illustreren deze uitspraak het beste. De middelste delen heten niet voor niets improvisations. Boulez is gefascineerd door klank en dat is duidelijk hoorbaar in deze compositie waarbij een opvallende rol is weggelegd voor alle mogelijke vormen slagwerk. Het meest opmerkelijke aan Pli selon pli is echter niet de instrumentatie, maar de wijze waarop Boulez omgaat met de tekst die hij op muziek zet. Nu, ‘op muziek zetten’ is juist wat hij niét doet; Boulez probeert geen equivalenten in klank voor de hermetische gedichten van Mallarmé te vinden, maar beschouwt ze als ‘de mest voor zijn muziek’.

Het resultaat is zeker geen gemakkelijke muziek en Boulez is zich daarvan altijd terdege bewust geweest. Niet voor niets adviseerde hij John Cage voor een uitvoering van Structures aspirines klaar te leggen. En niet alleen voor de uitvoerende en het publiek: “Dat doe ik zelf ook.” Die aspirines konden in het Concertgebouw gelukkig achterwege blijven, want als weinig anderen is dirigent Reinbert de Leeuw in staat het stuk als een vloeiend geheel te laten klinken, waardoor Barbara Hannigan nergens geforceerd klonk, maar juist heel erg ontspannen en natuurlijk. (Henri Drost)

Sylvie Guillem & Akram Khan – Sacred Monsters
Gezien op 3 juni 2007, Stadsschouwburg, Amsterdam

foto: Tristram Kenton
foto: Tristram Kenton

Vooraf zou je kunnen denken: wat een lef, om als titel van je voorstelling de klassieke benaming voor toneelsterren te nemen. Achteraf denk je: verdomme, als iemand die bijnaam verdient, zijn deze twee het wel. Sylvie Guillem en Akram Khan geven zichzelf bloot in het virtuoze Sacred Monsters en zetten ondanks – of misschien wel dankzij – dat hun sterrenstatus kracht bij.

De Française Sylvie Guillem verdiende haar sporen als klassiek balletdanseres, werd door alle topchoreografen ingezet en onderzoekt nu de moderne dans op topniveau. Akram Khan is onderlegd in de traditionele Indiase dansvorm kathak, baseerde daarop zijn eigen dansstijl en bereikte daarmee eveneens de hoogste regionen. In Sacred Monsters ontmoeten ze elkaar voor het eerst op de vloer en brengen hun ‘botsende’ stijlen schitterend in harmonie.

Na een kleine introductie van beide dansers – zij geketend aan de beroemde Indiase belletjes, hij met die rinkelaartjes aan zijn enkels – demonstreren Guillem en Khan in een op hun lijf geschreven solo hun kunnen. In beide gevallen virtuoos, maar o zo verschillend in wat het vergt van een lichaam en vermoedelijk ook van een geest. De Franse ballerina laat op indrukwekkende wijze haar flexibiliteit in alle mogelijke scharnierpunten zien. Haar dans, gechoreografeerd door Lin Hwai Min, houdt de hele wereld aan bewegingen in zich, inclusief de oosterse. De Indiase danskunstenaar houdt het in de choreografie van Gauri Sharma Tripathi bij zijn eigen wereld, maar dat is beslist geen schande: hij beheerst die als geen ander; weet zijn voeten, bovenlijf en armen in moordend tempo te bewegen terwijl zijn hoofd stil lijkt te staan.

Het bescheiden doch grootse decor van op de voorgrond gekreukeld en op de achtergrond gestreken papier dient ook als ‘coulissen’. Het biedt ruimte voor de livemuzikanten, die op het podium in een mix van westers en oosters zowel gevoelige slows als up tempo liederen met zang laten horen. Het laat verder in alle openheid zien hoe Guillem het zweet van haar hoofd wist, geniet van Khans dans en haar rode haren vlecht als opmaat naar het tweede deel van de voorstelling: de duetten.
Tussen de verschillende fragmenten door vertellen beiden over hun zoektocht in hun leven en in hun vak. Oprecht open en kwetsbaar geven ze een kijkje in hun twijfels, hun gedachtekronkels, hun passies. Serieus, maar soms ook heel grappig. Van Charlie Brown gaan we via Krishna naar de verwondering die een kind voelt als het de opgetuigde kerstboom voor het eerst aanschouwt. Het is even wennen, deze dance up comedy tussen de adembenemende dansen door, maar door hun innemende en uitstralingsrijke persoonlijkheden komen ze er prima mee weg.

Nadat we eerst hebben gezien hoe verschillend de beide dansers bewegen, zijn we in deel twee getuige van hoe een westers en een oosters lichaam bij elkaar komen en uiteindelijks zelfs versmelten. Khan choreografeerde dit deel en voorkwam dat hij, zelf niet de grootste, haar, een lange lijs, moest tillen. Desondanks bereiken ze een bijzondere eenheid.
De duettenreeks begint losjes en vriendschappelijk. Met elkaars vingers in elkaar verstrengeld dansen de twee een golvende, klassieke versie van rock & roll die eindigt in een schijngevecht. Op een snel ‘kliklied’ trekken ze elkaar vervolgens aan en stoten ze elkaar af in bewegingen die het meest doen denken aan poppetjes in een muziekdoosje – de ‘veerachtige’ geluiden uit de viool versterken dat idee. Mooi om te zien, prachtig gedanst.

Maar het kan niet tippen aan de ‘solo voor twee dansers’ die erop volgt. Guillem klemt haar knieën om Khans taille en laat zich naar achteren zakken. Met beide bovenlijven in synchrone, gespiegelde en complementaire bewegingen dansen ze op de meerstemmige keelklanken van de muzikanten een dans van Shiva. Ontroerend schitterend in al z’n eenvoud en, zoals het de Indiase godheid betaamt, zeer bevorderend voor het welzijn. (Moon Saris)

Walid Raad – I Feel A Great Desire To Meet The Masses Once Again
Gezien op 1 juni, Theater Bellevue, Amsterdam

~

I Feel A Great Desire To Meet The Masses Once Again is de veel te lange titel van het project van Walid Raad. Deze kunstenaar en fotograaf is woonachtig in New York, maar opgegroeid in Oost-Beiroet, Libanon. Hier was hij er met zijn camera getuige van hoe het Israelische leger West-Beiroet bombardeerde. Wanneer Raad in 2004 van een familiebezoek in Rochester terugkeert naar New York wordt hij op het vliegveld tegengehouden en ondervraagd. De foto’s, documenten en het videomateriaal in zijn koffer blijken door de politie erg verdacht gevonden te worden. In de vorm van een geënsceneerde lezing schetst Raad een beeld van het Amerika sinds 9/11. Hij gebruikt zijn persoonlijke verhaal, het verhaal van anderen en de feiten om te laten zien hoe er om wordt gegaan wordt met mensen in de ‘war on terror’. Wanneer hij praat verschijnen op het projectiescherm afbeeldingen, foto’s en schema’s die alles wat hij vertelt moeten verduidelijken. Deze projecties werken goed om de aandacht vast te houden, maar af en toe heeft het ook iets knulligs. Inhoudelijk heeft Raad een goed punt te pakken dat het verdient om gehoord te worden. Echter, een theatrale setting vraagt om meer dan alleen een inhoudelijk sterk verhaal. In dit geval is het interessant om te zien hoe Raad de tussenruimte tussen een lezing en het theater gebruikt. Het is immers geen van beiden. Maar toch blijft op de achtergrond de vraag ‘waarom in een theaterzaal’ aanwezig. Waarom brengt Raad dit verhaal niet op een andere manier in de openbaarheid? Het is een vraag die tijdens deze performance helaas niet afdoende wordt beantwoord. (Suzanne Groenland)

Lighfoot Leon – Sooner or Later
Gezien op 1 juni, Westergasfabriek, Amsterdam

~

Op basis van de prijswinnende choreografie Shoot the Moon, met een kleine bloemlezing van citaten uit ander eigen werk en een nieuwe choreografie creëerde Lightfoot Léon voor het Holland Festival het tweeluik Sooner or Later. Het choreografenduo viert daarmee zijn lustrum als huischoreograaf van het Nederlands Dans Theater. En laat het publiek met volle teugen meegenieten tijdens dit dansfeest van wereldformaat.

Een beetje jammer is het wel dat Paul Lightfoot en Sol Léon de geweldige, industriële ruimte van de Westergasfabriek niet echt als inspiratiebron voor de voorstelling hebben ingezet. Maar het moet gezegd: ze hebben die wel optimaal gebruikt voor dat waar ze goed in zijn: het maken van indrukwekkend danstheater in een imposant, inventief decor dat aan de hand van een eigen, complete, aansprekende lichaamstaal associatieve verhalen vertelt over het leven zelf.
Ze doen dat in Sooner or Later in twee delen, elk gepositioneerd aan een kopse kant van zuiveringshal west in het Westergasfabriekcomplex. Het publiek wisselt na de pauze van kant. En daarmee ook van perspectief, want niet alleen kijken ze naar een ander decor, ze kijken er ook vanaf een andere kant naar omdat de stoelnummers op de twee tribunes gespiegeld zijn. Dat brengt een licht bevreemdend gevoel met zich mee dat erg goed past bij de soms magisch-realistische beelden die Lightfoot Léon in dit stuk schept. En natuurlijk bij het spel met perspectief dat de choreografen zowel letterlijk als figuurlijk spelen.

In beide werken, Shoot the Moon en Second Chance, speelt het beeldbepalende decor een stevige hoofdrol. De draaiende, behangen wanden in het eerste en de schuivende, antraciet geschilderde wanden in het tweede stuk bieden een kijkje in de soms passievolle, soms afstandelijke (familie)relaties van mensen in een klassiek-modern appartementengebouw. De vensters en deuren worden op een Magritteske manier gebruikt om binnen, buiten én de breedte van het blikveld te bepalen. In Shoot the Moon draagt video over de volle breedte van de vloer bij aan het laten zien van verschillende perspectieven; in Second Chance trekt een dag aan de bewoners voorbij in een sprookjesachtig landschap geprojecteerd op de metersgrote, op de achtergrond aanwezige deuropening.

De twee delen zijn aan elkaar verbonden door hun grof geschetste thematische kader, hun prachtige vormgeving, de metershoog boven hun collega’s uittorenende ‘steltglijders’ en de strakke, maar sfeervolle muziek van Philip Glass. En natuurlijk door de typerende Lightfoot Léon-taal. Daarin vlechten fabuleus bewegende én mimende dansers nerveus roboteske en gracieus menselijke passen naadloos ineen tot een fantastische, soms zelfs adembenemende choreografie. Met voornamelijk meeslepende solo’s en pakkende duetten schetsen ze een plaatje waar iedereen zijn eigen verhaal mee mag maken. (Moon Saris)

Mahler Chamber Orchestra o.l.v. Pierre Boulez
Gezien op 1 juni, Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam

Muzikaal kon het zestigste Holland Festival niet beter beginnen dan met de indrukwekkende uitvoeringen van Uit een dodenhuis en het concert dat Pierre Boulez afgelopen vrijdag in het Muziekgebouw aan ’t IJ dirigeerde. Het applaus was stormachtig en leek zelfs Boulez te verbazen.

‘The last true maestro’ wordt Boulez wel genoemd, en wie hem de afgelopen dagen aan het werk heeft gezien, begrijpt waarom. Zijn uitstraling is enorm en het Mahler Chamber Orchestra speelt de sterren van de hemel. Alles lijkt in zijn handen – Boulez gebruikt nooit een baton – in goud te veranderen. Toch is dit zeker niet het geval. Anders dan muzikale omnivoren als Karajan, Bernstein en Solti die alles aanpakten van Monteverdi tot Webern, is Boulez zeer selectief in de werken die hij dirigeert. Alleen werken die hij zelf echt interessant vindt, komen op de lessenaars. Het programma met Schönberg, Bartok en Stravinsky is dan ook typisch Boulez én een lesje in zijn visie op twintigste eeuwse muziek.

Zo mogelijk nog interessanter dan wat Boulez wél dirigeert, is wat hij allemaal niet waardig genoeg acht. Lange tijd was Boulez het enfant terrible van de klassieke muziek. Beroemd is zijn opmerking uit de jaren zestig dat alle kunst uit het verleden vernietigd en alle operahuizen opgeblazen kunnen worden. Een uitspraak die hem zeven jaar geleden nog op een inval van de Zwitserse politie kwam te staan. Een overijverige ambtenaar had de dirigent abusievelijk op een lijst met staatsgevaarlijke terroristen geplaatst. Natuurlijk wilde Boulez niet daadwerkelijk gebouwen opblazen, maar de Amerikaanse criticus Alex Ross stelt terecht: “In de jaren na de Tweede Wereldoorlog creëerde hij een klimaat van intellectuele terreur.”

Iedere componist die niet volgens Boulez’ principes werkte, was volkomen waardeloos. Componisten werden in niet mis te verstane bewoordingen aan de kant gezet. Cage noemde hij “een aap die kunstjes doet”, Stockhausen “een hippie”, Webern “te eenvoudig”, Stravinsky’s neoclassicisme “saai en overbodig”, Messiaen maakte “muziek voor bordelen”, Schönberg “verouderde romantiek” en Sjostakovitsj was niet meer dan “een derderangs persing van Mahler”. Als directeur van het Institut de Recherche et de Coordination Acoustique / Musique (IRCAM) kon Boulez reputaties maken en breken, en vooral binnen Frankrijk was en is zijn macht bijna absoluut. Cultuurministers die kritiek op zijn instituut durven te hebben laat hij in televisie-uitzendingen alle hoeken van de studio zien.

De laatste jaren is Boulez milder in zijn uitspraken en in een recent interview in The Telegraph geeft hij zelfs toe in de jaren vijftig wat al te theoretisch bezig te zijn geweest. Het speciaal voor het Holland Festival samengestelde programma was ook in dit opzicht illustratief. Schönbergs Verklärte Nacht (in de versie voor groot strijkorkest) is een laatromantisch symfonisch gedicht, maar klonk in het Muziekgebouw aan ’t IJ tintelfris en kraakhelder, absoluut niet verouderd. Evenmin klonk de suite uit Stravinsky’s balletmuziek Pulcinella saai of overbodig, maar door hoge tempi buitengewoon dringend en energiek. Het best was Boulez echter in de vier orkeststukken van Bartók. Wat een oor voor detail! Wat een beheersing van de partituur! Wat een prachtige klankkleuren! (Henri Drost)

Leo Janáček – Z mrtvého domu (Uit een dodenhuis
Gezien op 29 mei, Muziektheater, Amsterdam

~

Het decor is grauw en groots. De wanhoop van de gevangen tastbaar. Uit de orkestbak klinkt de stekelige muziek van Janáčeks laatste opera Z mrtvého domu (Uit een dodenhuis), zonder echte plot, zonder echte hoofdrollen, soeverein geleid door Pierre Boulez. Hier wordt operageschiedenis geschreven.

Tweemaal eerder werkten dirigent/componist Pierre Boulez, regisseur Patrice Chéreau en decorontwerper Richard Peduzzi samen. Hun Ring des Nibelungen shockeerde het conservatieve Bayreuther publiek in 1976, maar is net als hun Lulu (Parijs, 1979) een mijlpaal. Reikhalzend werd dan ook uitgekeken naar een nieuwe samenwerking, maar daarop moest bijna dertig jaar worden gewacht. Een unieke samenwerking tussen het Holland Festival, de Wiener Festwochen, het Festival d’Aix-en-Provence, het Scala in Milaan en de Newyorkse Met maakte de duurste reisproductie ooit mogelijk. En het is gelijk de laatste keer, want de inmiddels 82-jarige maestro heeft aangegeven dat hij geen opera meer in het theater dirigeert.

Uit een dodenhuis is niet te vergelijken met de andere opera’s van Janáček. De muziek is grillig, hoekig en kaal, heeft bewust iets onafs. Lyrische momenten als in Jenufa of Het sluwe vosje zijn er nauwelijks. Er is slechts één kleine vrouwenrol, de overige achttien rollen zijn voor de mannelijke gevangen en hun bewakers. De Tsjechische componist baseerde de opera op de Siberische strafkampherinneringen van Dostojevski. De politieke gevangene Alexander Petrovitsch wordt aan het begin van de opera binnengebracht en aan het eind weer vrijgelaten, verder gebeurt er weinig. Vier andere gevangen vertellen hun verhaal, maar van interactie tussen de personages is nauwelijks sprake. Alleen tussen de jonge gevangene Aljeja en Petrovitsch ontwikkelt zich een soort vriendschap, de overige gevangenen ruziën, werken, eten, slapen en proberen te overleven.

Aan de negentien gezongen rollen voegt Chéreau negentien acteurs toe, waardoor een complexe en hiërarchische gevangeniswereld ontstaat. Sommigen zijn geketend, anderen genieten iets meer vrijheid. Sommigen hebben nog een beetje geld, anderen hebben niets. De stemming kan van het ene op het andere moment omslaan en de dreiging van de bewakers en kapo’s is constant aanwezig. Met een ongelooflijk scherp oog voor de detail toont Chéreau de verschrikkingen van het kamp: de wreedheid en onderlinge pesterijtjes, maar sporadisch ook de onderlinge solidariteit en medeleven. In de slotscène, waarin een gevangene sterft en de jonge Aljeja huilend in zijn bed ligt, proberen de anderen hem enige hoop te geven door net te doen of een gewonde adelaar wegvliegt, de vrijheid tegemoet.

Geen gemakkelijke opera dus, maar de ideale openingsvoorstelling bij het thema van het zestigste Holland Festival: onderdrukking en compassie. De ijzersterke rolbezetting, het fantastische spel van het Mahler Chamber Orchestra, de precisie van Boulez, het monumentale decor van Peduzzi en de personenregie van Chéreau maken deze Uit een dodenhuis griezelig perfect. (Henri Drost)