Theater / Voorstelling

‘Oud’ stuk van Forsythe maakt nog steeds diepe indruk

recensie: Ballet de l'Opéra de Lyon - Limb's Theorem

.

~

William Forsythe laat zien waarom hij een van de belangrijkste richtinggevende vernieuwers in de dans is en voor veel hedendaagse choreografen nog steeds een belangrijke bron van inspiratie. Misschien is de belangrijkste bijdrage van Forsythe aan de ontwikkeling van dans wel dat hij de standaard bewegingstaal van het academische ballet in elementaire (basis)bewegingen ontleedde. Forsythe creëerde zo een ‘gereedschapskist’ voor nieuwe bewegingspatronen. In Limb’s Theorem zijn dan ook voortdurend elementen uit het ballet terug te zien (voor de liefhebbers: developé’s, arabesquen, pirouettes, grand battements, spitzen, etc…), echter in veel expressievere bewegingscombinaties dan bij het ‘normale’ ballet het geval is. De dansers van het Ballet de L’Opéra de Lyon hebben daarbij zoveel technisch surplus en fysiek bewustzijn, dat ze de veeleisende bewegingspatronen en improvisaties van Forsythe prachtig en met veel souplesse kunnen dansen.

Terugkerende elementen

Zonder dat er een heel duidelijke rode draad in de voorstelling zit, zijn er terugkerende thema’s. De sfeervolle elektronische muziek van de Nederlandse componist Thom Willems, waarin een tikkende klok als ritme en aangever voor de dans fungeert, enorme objecten op het podium die in elk deel de dansers sturen en de blik van de toeschouwers leiden. En dan is er het spel van zwart en wit, dat afwisselend in decor en kleding terugkomt, en licht. Licht dat langs hoekjes op dansers schijnt, door spleten en langs objecten golft, met grote spots de dansers vol in de schijnwerpers zet of ingenieus op lichaamsdelen inzoomt.

~

Het eerste deel van het drieluik is nog traag en sacraal. In het donker doemen de schimmen van dansers op, spaarzaam uitgelicht door vloedlicht dat uit de zich openende en sluitende spleet aan de zijkant golft. Vervreemdend, soms dreigend, dan weer betoverend is het schimmenspel dat de dansers omringt. Een groot ronddraaiende zeil bepaalt het stuk, waarin vooral de danseressen ijzersterk zijn, met een geweldige uitstraling, souplesse en veel amplitude in armen en benen.

Het tweede deel, ‘Enemy in the Figure‘ is een orgastisch geheel, waarin in de traditie van Merce Cunningham van alles gelijktijdig op het podium gebeurt, als een marktplein waarop het nooit stil is en het onmogelijk is je blik voor langere tijd te focussen. Links, voor, achter, tegen wanden aan; op allerlei plekken wordt gedanst, gebeurt het en kan het gaan gebeuren. Voortdurend worden andere accenten gelegd, van vloeiend naar hoekig en weer terug, van heel klassieke dans (op spitzen), tot intensief grondwerk, rennen en zeer lichamelijke dans. De zich over het podium stuwende wand geeft richting en vorm aan de dans, boetseert haar, net als de touwen die over het podium kronkelen. Voortdurend zijn er kostuumwisselingen; dan wordt er in het wit, dan weer in het zwart gedanst. De intensiteit is zo groot en er gebeurt zo veel, dat je er naar het einde toe nauwelijks nog je aandacht bij kan houden. Ja, misschien is het wel te veel, al die wisselingen en dansvormen die op den duur aan betekenis verliezen.

Drie is teveel

Het derde deel is muzikaal iets rustiger. Het podium is volgestroomd met tientallen dansers, die in een enorm tempo groepswerk en individuele dans laten zien met als bewegingstaal moderne dans, ballet en zelfs streetdance en disco. Het tempo van kostuumwisselingen en variaties op zwart-wit is enorm. Ondanks de soms prachtige onderdelen ebt de impact weg en treedt de verzadiging op. Het stuk verrast niet meer en is teveel een herhaling van zetten, net als weer dezelfde muziek van Willems.

Limb’s Theorem was zeker zo sterk geweest als het slechts uit twee delen zou bestaan: deel één in combinatie met deel twee of drie zou de perfecte voorstelling hebben gegeven.