Muziek / Album

Tableaux vivants

recensie: Terry Gilliam - Benvenuto Cellini

Regisseur en cineast Terry Gilliam laat al na de hartveroverende ouverture letterlijk de confetti knallen. Een bont kermisvolk met grote poppen van papier maché loopt zingend de zaal binnen en neemt het publiek mee in een carnavaleske wereld. Vanaf dit moment is het oppassen. Het barokke decor en de hoeveelheid mensen leiden af van de muziek. Op het podium lopen de changementen op snelle rolletjes, de gracieus dansante koormassa zingt (soms te) snel en houdt het belevenistempo hoog.

Hector Berlioz’ eerste opera Benvenuto Cellini uit 1838 is al vanaf de première geen geliefd werk. Slechts enkelen kunnen zijn bijzondere affiniteit met de Franse taal waarderen, waaraan zijn geniale muziek ondergeschikt is. Ook de zeer originele, bijna moderne techniek van orkestreren viel niet in de smaak bij zijn tijdgenoten.

Daarom is de combinatie Gilliam & Berlioz zo geniaal. Hij zet Cellini in een wereld die aan het fantasygenre grenst. Imaginaire circuswezens en ‘levendige’ bouwsels op het toneel zorgen voor visueel geweld. Tegelijkertijd duiden ze op de gekheid en uitbundigheid van Cellini zelf. Toch zitten Gilliams tableaux vivants de muziek niet in de weg. Integendeel, dankzij dirigent Mark Elder en het Rotterdams Philharmonisch Orkest komt niet alleen de bombarie prima uit de verf, maar ook – vooral in de tweede akte – de fijnzinnige, Berlioz eigen nuancen in de muziek. Elder zoekt het in de lyriek en laat de luisteraar vooral kijken. Kijken en twijfelen of men nu in een operazaal of in een bioscoop zit.

Gek en geniaal

De echte Benvenuto Cellini leefde tussen 1500 en 1571 in Florence en was een wat schurkachtige, onaangepaste beeldhouwer, edelsmid, schrijver en musicus. Gek en geniaal noemden de middeleeuwse Florentijnen hem. Berlioz raakt door zijn leven gefascineerd. Hij herkent dezelfde gekheid en de drang om in de kunst op te gaan. In zijn opera kiest hij voor het verhaal over het beeld van Perseus dat Cellini – en niet de fameuze hofkunstenaar Fieramosca – in 1532 in opdracht van de Paus ging maken.

Als Cellini ook nog Teresa voor zich wint komt het drama op gang. In de eerste akte volgen we zijn liefdesperikelen, die hoewel lachwekkend toch niet altijd even boeiend zijn. De tweede acte vertoont meer vaart en het lijkt alsof alle zangers ‘opgewarmd’ beter in de scènes zitten. De magnifieke entree van de Paus op een monumentale stoel en de vurige slotscène waar het podium tot één grote oven lijkt samen te smelten zijn de hoogtepunten. Ronduit grandioos is de overwinning als Cellini de voltooide Perseus voor de Paus onthult. Gek en geniaal tegelijkertijd – niet alleen Cellini maar vooral Gilliam en Berlioz in deze samenwerking.

Eind goed alles goed

De gespierde Franse taal die in dit werk de muziek bepaalt, stelt de solisten op proef. Tenor John Osborn zingt de loodzware partij met steeds meer gemak en maakt in de loop van de opera uit Cellini een overtuigende schavuit. Minder zeker komt mezzo Mariangela Sicilia over in de rol van de mooie Teresa, hoewel ze de cavatine ‘Entre l’amour et le devoir’ meesterlijk neerzet.

Een absolute uitblinker is sopraan Michèle Losier in de rol van Ascanio, een vriend van Cellini die voor een goed afloop van het verhaal zorgt. Ascanio biedt Cellini hulp, geld en is trouw in zijn vriendschap aan hem – worden die eigenschappen door Berlioz als vrouwelijk gesuggereerd omdat de rol voor een vrouwenstem is?

Al met al is het Gilliam – bewust of niet – gelukt de klassieke muziekwereld binnen te dringen en ze te laten huiveren. Dankzij zijn buitenmate vernieuwende visie op een oud genre heeft Gilliam niet alleen de vertrouwde operagangers vermaakt, maar ook een volkomen nieuw publiek aangetrokken: zo veel jonge mensen heeft de Stopera tot nu toe tijdens geen andere première dit seizoen gezien.