8WEEKLY

Van pigment tot tube, van tempera tot bijenwas

Artikel: Symposium Verf! in BK 050, Groningen

Op 22 november vond in Groningen een symposium van BK 050 over verf plaats. Er werd door verschillende sprekers gesproken over het maken van verf, de samenstelling van verf en de toepassing ervan. VERF! breekt een lans voor dit onderwerp dat nog te vaak onderbelicht blijft.

Vier jaar geleden verscheen het boek Verf van kunstcriticus Hans den Hartog Jager. In deze publicatie stond de idee van de schilder eens niet voorop, maar de omgang met het materiaal dat zijn schilderij tot schilderij maakte. Veertien hedendaagse kunstenaars vertelden in interviews met Den Hartog Jager over hun relatie met verf. Naar aanleiding van de publicatie ontstonden landelijk verschillende discussies over het belang van het materiaal in de kunst.

Olphaert den Otter Stal-&kluismorfologie 2004 -2007

Olphaert den Otter Stal-&kluismorfologie 2004 -2007

Hoewel de naam van het symposium anders doet vermoeden, is er geen directe link tussen het invloedrijke boek en het evenement dat afgelopen 22 november plaatsvond in Groningen. Het symposium, de eerste van een jaarlijkse reeks, werd georganiseerd door BK 050, de vernieuwde afdeling beeldende kunst van het kunstencentrum Groningen. Dit centrum organiseert jaarlijks excursies, lezingen en een symposium voor amateurkunstenaars en liefhebbers. Dit jaar staat de verf centraal.

De onderzoeker: Luizen, beenderen en steenkool

En als het om verf gaat dan beginnen we bij het begin, zullen de organisatoren wel hebben gedacht. Het was aan Mathijs de Keijzer, onderzoeker van het ICN (Instituut Collectie Nederland dat het cultureel erfgoed van Nederland behoudt en beheert) om de verf terug te brengen tot pigmenten, kleurstoffen en bindmiddelen.

Op CSI-achtige wijze werd getoond hoe je het middeleeuwse pigment kunt onderscheiden van dat van een latere periode en hoe Han Vermeegeren, die in de vorige eeuw schilderijen van Johannes Vermeer vervalste, werd ontmaskerd. De Keijzer ordende in een hoog tempo pigmenten en kleurstoffen (afkomstig uit bijvoorbeeld luizen, beenderen en steenkool) en besprak hun typerende eigenschappen. Ook de ontwikkeling van de verfindustrie na de industriële revolutie kwam aan bod. Een droog verhaal werd het echter niet dankzij een aantal amusante anekdotes over restauratiekwesties.

De fabrikant: Reis naar het tubetje

Na een pauze en gesproken columns van twee jonge kunstschilders, volgde een lezing over het technische aspect van verf. Don Nederhand, kunstschilder en tevens vertegenwoordiger van de verffabriek Talens, liet met behulp van een powerpointpresentatie van zijn werkgever, potjes pigment en glazen water zien hoe verf wordt geproduceerd. Waar in het verhaal van De Keijzer onderscheid werd gemaakt tussen de verschillende pigmenten, daar stond bij Nederhand vooral de kwaliteit van de verf centraal. Een ingewikkeld proces levert een product op dat lichtecht, kleurecht en lang houdbaar moet zijn. Dat daarbij, om deze eigenschappen te verbeteren, soms natuurlijke ingrediënten vervangen worden door chemische, is volgens hem een logische keuze.

Olphaert den Otter Stal-&kluismorfologie 2004 -2007

Olphaert den Otter Stal-&kluismorfologie 2004 -2007

De kunstenaar: Doe-het-zelver

De Rotterdamse kunstschilder Olphaert den Otter zweert juist altijd bij natuurlijke materialen. Het maken van zijn eigen ei-tempera hoort bij zijn onderzoek naar de schilderkunst. Op humoristische wijze vertelde de schilder over zijn zoektocht naar verf en kleur. Behalve dat verschillende elementen uit de kunstgeschiedenis (zoals Het gebroken glas van Marcel Duchamp) terug komen in zijn schilderijen, vindt ook de verf die middeleeuwse schilders gebruikten een weg naar zijn kunst. Den Otter liet zien dat ‘oude’ temperaverf en hedendaagse schilderkunst wel degelijk kunnen samengaan.

De kunsthistoricus: Bijenwas en benzine

De schilders van de Groningse kunstkring De Ploeg blijken eveneens hun eigen verf te hebben gemaakt. Deze zogenaamde ‘wasverf’ is ontwikkeld door de Duitse expressionist Ernst Ludwich Kirchner en door Johan Dijkstra begin jaren twintig naar Groningen meegenomen. Voormalig conservator moderne kunst van het Groninger Museum, Han Steenbruggen, is gespecialiseerd in deze Groningse expressionistische stroming en heeft hun materiaal onderzocht. Het publiek mocht het bindmiddel, dat Steenbruggen in jampotjes naar het symposium had meegenomen, ook zelf aan een onderzoek onderwerpen. Het gebruik van het goedje, een mengsel van olieverf, bijenwas en benzine, is duidelijk herkenbaar op schilderijen van De Ploeg. Zo zijn de lagen van het schilderij naast elkaar opgebracht in plaats van over elkaar, zoals bij het schilderen met olieverf gebruikelijk was en is de kleur doffer.

Veel maar vol

Met al deze lezingen- vanuit wetenschappelijk, artistiek, technisch en kunsthistorisch perspectief en daarnaast nog columns van twee hedendaagse Groningse kunstenaars waren alle uitgangspunten goed vertegenwoordigd. Als er al iets op het programma kan worden aangemerkt, is het dat het misschien iets te vol was en dat de lezingen qua zwaarte niet geheel evenredig waren verdeeld.

Een symposium als dit, dat eens ingaat op een materiaal uit de schilderkunst, is echter wel verfrissend. Vaak wordt aan de ‘grondstof’ van het kunstwerk voorbij gegaan terwijl de verf bepalend is voor het object.

Het onderwerp is toegankelijk voor verschillende doelgroepen, maar misschien was het de relatief hoge entreeprijs (50 euro, 45 euro voor studenten) of het nog korte bestaan van BK 050 dat er voor zorgde dat er vooral een ouder publiek naar het symposium was gekomen, dat al vertrouwd was met het centrum. Hopelijk is de opkomst in de toekomst gevarieerder, dit initiatief verdient het wel.