Muziek / Album

Touwtjes weer in eigen handen

recensie: The Black Keys - Brothers

Met hun nieuwe album Brothers keren de traditionele bluesadepten van The Black Keys terug naar de ruige sound van hun eerdere platen. Na het uitstapje met producer Danger Mouse op het in 2008 verschenen Attack & Release, bedienen zanger-gitarist Dan Auerbach en drummer Patrick Carney zelf weer de knoppen. Dat is maar goed ook, want daardoor ligt er een ouderwets eigenzinnig topalbum in de schappen.

The Black Keys maakt al ruim acht jaar spannende en rauwe muziek van absurd hoog niveau. De tweemansformatie heeft in die periode aangetoond het beste tot zijn recht te komen, als de controle in eigen beheer blijft. Het feit dat Auerbach en Carney op de vorige plaat de muzikale touwtjes in handen gaven van een buitenstaander, leverde een weinig verheffend resultaat op. Met Brothers heeft het duo de licht ontspoorde trein weer op de juiste rails gekregen.

De basis van de liedjes bestaat zoals altijd uit conventionele blues, maar net zo vertrouwd is de constatering dat het duo zichzelf daarbij geen beperkingen oplegt. Met de regelmaat van een klok voegen de muzikanten aan hun brute oergeluid flinke scheppen punk, soul, rock ‘n’ roll uit de jaren vijftig en psychedelica toe.

Oud en nieuw

Aan het nieuwe werk kleven als vanouds diverse etiketten. De songs zijn zweverig, meeslepend, zompig, gruizig dan wel hoekig of veel vaker een smeuïge en vette mix van één of meerdere van deze classificaties. De zware en donkergekleurde ritmes klinken ontheemd en vervreemdend, maar detoneren nergens. De mengeling van blues en soul wordt opgesierd met een vleugje glitterrock, terwijl de hippe sfeer van het vorige album niet helemaal terzijde geschoven is. Daarmee weet het duo de muziek tegelijkertijd ouderwets als eigentijds te laten klinken. Die knappe vervlechting van heden en verleden mag gezien worden als een extra stap voorwaarts in de ontwikkeling van The Black Keys. Het betekent dat de mindere kwaliteit van de vorige plaat met terugwerkende kracht toch nog van een waardevolle betekenis is geweest.

~

Op Brothers lopen verslavend gitaarspel, fuzz, analoge keyboards en opzwepend drumwerk als een rode draad door de muziek. Naast de eerder genoemde jaren zestig-psychedelica worden de doordacht opgebouwde nummers verder in de steigers gezet met hulp van tweestemmige zang en vooral heel veel soul. Dit genre is op het gros van de songs in verschillende hoedanigheden vertegenwoordigd.

In ‘Tighten Up’, waarop toch nog één keer de hulp van Danger Mouse is ingeroepen, klinkt de soul dwingend en vrolijk. Op de Jerry Butlercover ‘Never Gonna Give You Up’ zet het aan tot de zuiverste vorm van zwijmelen en in de heerlijke uitsmijter ‘These Days’ trekt het een bedwelmende wissel op de geest. Het zijn de kersen op een smakelijk verzorgde taart. Andere noemenswaardige juweeltjes zijn het aan glamrock refererende ‘Hownlin’ for You’, waarop Auerbachs stemgeluid tegen het timbre van John Lennon aanschurkt, en ‘I’m Not the One’, een lome blueskraker met zware ondertoon, waarbij de fles whisky niet mag ontbreken.

Geen overbodige songs
Met de teugels stevig terug in eigen handen heeft The Black Keys een album gemaakt dat geen moment verveelt. Er staat geen enkele overbodige song op en na een klein uur baal je er zelfs van dat aan alle pracht en praal een einde is gekomen. Het leidt tot maar één conclusie. Auerbach en Carney staan als stuurmannen weer aan het hoofd van hun eigen schip en de koers die het duo haar geesteskindje laat varen, gaat verder waar hij na Rubber Factory in 2004 stokte. En dat is goed nieuws voor elke rechtgeaarde liefhebber van uit de klei opgetrokken blues in een modern jasje.