Muziek / Album

Op de automatische piloot

recensie: Historische pianola-opnamen voor een habbekrats

Kggggk. Kraak. Kruimel. Door het onophoudelijk gesis hoor je, ver in de achtergrond, iets dat op muziek lijkt. Je leest het label en ziet dat de opname uit 1910 is. Wauw. Een fragment uit een tijd toen de wereld er nog een stuk onschuldiger bijlag en niemand enig benul had van de rampen die volgende vijftig jaren zouden brengen. Maar je moet wel heel erg met het historische gevoel meegaan om bij die alleroudste opnamen nog veel van de muziek zelf te kunnen genieten. Terwijl die dat wel verdient – een slordige honderd jaar geleden bestond er een heel andere uitvoeringspraktijk dan nu.

Zou het niet fantastisch zijn om die muziek in min of meer moderne kwaliteit te kunnen horen? Met die oude akoestische opnamen zit dat er niet echt in: vaak werden ze op 78-toerenplaten uitgebracht die het begrip ‘ruis’ een heel nieuwe, orkaanachtige betekenis gaven. Daarbij was de speelduur van de platen zelf beperkt tot een minuut of zeven, wat vooral bij langere werken (Mahler!) een nogal veelbetekenend obstakel bleek.

Favoriete riedels

~

Gelukkig werd er ook toen al aan digitale techniek gedacht, in het bijzonder door de Duitser Edwin Welte, telg uit een geslacht van pianola-bouwers. De pianola was een soort orgel bovenop een piano: stop er een rol met je favoriete riedel in, wind het ding op, zet ‘m aan en je hebt muziek. Iedereen die wel eens een Lucky Luke-album heeft gelezen weet wat ik bedoel. Nou was de pianola niet het meest subtiele instrument: je kon de noten weliswaar in de papierrol weergeven, maar de kracht waarmee die werden aangeslagen was bijvoorbeeld altijd dezelfde.

Geklakker

Welte deed drie goede dingen: hij verbeterde het mechanisme van de pianola dusdanig dat hij kon wedijveren met het kleurenpalet van de echte piano, hij ontwierp een opnamesysteem voor het systeem met een ingewikkeld stelsel van koolstoffen stokken en geëlektriseerde rollen en hij huurde een aantal internationale toppianisten in om stukken op zijn apparaat in te spelen. De weerslag van die opnamesessies horen we terug op deze CD, die Naxos voor de gebruikelijke afbraakprijs aan de man brengt. Daarvoor werd een speciaal gereconstrueerde piano gebruikt, waardoor je de zeldzame combinatie krijgt van historische opnamen, vastgelegd met moderne opname-apparatuur. Het lichte geklakker van het Welte-Mignon mechanisme op de achtergrond neem je daardoor graag voor lief.

Slaafs conformisme

Het eerste wat duidelijk wordt is hoezeer de manier van pianospelen die Welte opnam verschilt van de huidige. Dat wordt nergens duidelijker dan in het meest opmerkelijke stuk op de CD, Saint-Saëns’ Rapsodie d’Auvergne, in 1905 ingespeeld door de componist zelf. Saint-Saëns speelt met grote tempowisselingen en neemt vrijheden die je in deze tijd van slaafs conformisme van geen pianist meer zult horen. Toegegeven, soms is het wat slordig, maar het vuur maakt alles goed.

Onbevangen en roekeloos

Walter Giesekings versie van het eerste deel (‘Ondine’) uit Ravels prachtige Gaspard de la Nuit kun je prima vergelijken met de andere opnamen die hij later, tot in de jaren vijftig, van dat stuk zou maken. Toen Gieseking het stuk voor Welte inspeelde, medio jaren twintig, was hij ongeveer 25 jaar oud; die jeugdigheid laat zich horen in een onbevangenheid (roekeloosheid?) die zijn latere, meer gepolijste vertolkingen missen. Daarom is dit misschien wel Giesekings beste poging – en daarmee de mooiste Ondine ooit.

Pianoleeuw

De laatste hoogtepunten die ik nog moet noemen zijn het openingsnummer, waarin Ignacy Jan Paderewski zijn eigen Minuet speelt (opgenomen in 1906) en Josef Lhevines pianoversie van de Strauss-evergreen Die schöne blaue Donau. Paderewski, bekend geworden als ‘pianoleeuw’, laat horen dat hij ook met meer subtiele structuren kan omgaan, terwijl Lhevine een Schwung aan de Donau meegeeft die de walskoning ongetwijfeld zou hebben gewaardeerd.

Daarmee hebben we de meest opmerkelijke delen van deze CD wel gehad. Dat wil niet zeggen dat de rest het beluisteren niet waard is, integendeel. Télémaque Lambrino geeft een speelse Militaire Mars van Schubert weg (opgenomen in 1905), Horowitz heeft wat geleend uit Bizets Carmen (1927) en Rudolf Ganz speelt op een fantastische manier twee wat mindere stukken. Laten we afsluiten met Alfred Grunfeld, die een deel van zijn toneelmuziek (later filmmuziek) voor A Man about Town inspeelde in 1905.

De opnamen zijn eigenlijk allemaal van hoge kwaliteit, uitgevoerd door de beste pianisten van hun tijd. Het is soms te betreuren dat ze moesten werken met materiaal dat bij nadere inspectie hun standaard niet helemaal haalde, maar in de gevallen waar dat niet het geval is, mag het resultaat spectaculair genoemd worden. Alleen om naar Saint-Saëns, Gieseking of Lhevine te luisteren zou je deze schijf al in huis moeten halen.