Muziek / Album

Van punk naar allemansmuziek

recensie: Streetcore

Er zijn heel goede musici die niet zo heel erg belangrijk zijn. Elvis Costello is een goed voorbeeld: fantastische artiest, maar een wereld zonder Elvis Costello ziet er niet zo gek veel anders uit dan eentje mét. Van Joe Strummer kun je precies het tegenovergestelde beweren. Dat Strummer en The Clash eind jaren zeventig samen met andere punkbands de populaire muziek een beslissende draai om de oren hebben gegeven zal niemand bestrijden.

~

Maar zoals zoveel punkartiesten raakte ook Strummer na het uitdoven van de punkvlam en het ontbinden van The Clash in een diep gat. De wereld zat net zo min op Strummer te wachten als op die andere punkgrootheid, Sid Vicious. Maar waar Vicious de gemakkelijke uitweg koos besloot Strummer zichzelf opnieuw uit te vinden met The Mescaleros, een band die op een onmiskenbaar Clash-achtige manier veel verder kijkt dan het punk-genre.

Dat leidde tot twee platen en wisselend succes, hoewel Global a Go-Go wel degelijk bewees dat zo’n aanpak geslaagd kon zijn – met een mix van ska, punk en verschillende vormen van wereldmuziek. Streetcore is nummer drie, opgenomen vlak voordat Strummer op 22 december vorig jaar volledig onverwacht het loodje legde.

Op Streetcore wilden Strummer en The Mescaleros een wat toegankelijker geluid laten horen, maar geef mij Global a Go-Go maar. Waar die plaat The Mescaleros nog een smoel gaf, probeert Streetcore wat te veel een allemansvriend te zijn: een beetje Clash, een Reggae-cover (Redemption Song nota bene), iets voor de Blur-crowd, etcetera. Het maakt allemaal een twijfelende en zeker geen verrassende indruk – je krijgt de indruk dat Strummer er zo nog wel vijftig had kunnen maken als hij niet zo vroeg zou zijn overleden.

~

Dat wil niet zeggen dat er geen variatie in Streetcore aanwezig is, maar vaak heeft dat meer van een pastiche dan van een origineel idee: dat geldt voor Arms Aloft (Strummer op zijn Britpopst) maar ook voor het Midnight Oil-achtige Burnin’ Streets of het Pogues-nummer Silver & Gold.
Een deel van het probleem ligt er ook in dat Strummers stemgeluid niet gevarieerd en genuanceerd genoeg is om tien nummers de aandacht vast te houden (iets dat op platen als Sandinista! ook nogal duidelijk zijn kop opsteekt). Iets meer inspiratie had dat misschien nog een beetje goed kunnen maken, maar dat wordt ons jammer genoeg niet gegeven.

Een onverwacht hoogtepunt op de plaat is tegelijkertijd het minst Strummeriaanse nummer van allemaal maar daarom (?) wellicht het meest interessante. In Midnight Jam blikt Strummer terug op de toernee met de groep die hij net achter de rug heeft, een beetje zoals Jackson Browne in Nothing but Time). Beginnend met de voor Clash-liefhebbers bekende zin ‘London calling’, werken de Mescaleros een instrumentaal nummer af op een manier die nog het meest weg heeft van een loungende Johnny Marr. Maar het gebruik van gitaren en citaten van een nu sprekende Strummer werken buitengewoon goed, temeer daar de voorspelbaarheid die de meeste van de overige nummers kenmerkt hier ontbreekt. Als ik dan toch een vaarwel aan Joe Strummer wil noemen, dan dit maar.

Streetcore is zeker geen slechte plaat: er wordt vakkundig gemusiceerd en de productie is eersteklas, Strummer probeert – zij het beperkt – zijn grenzen te verleggen en is zich duidelijk bewust van zijn tijd. Maar onwillekeurig kom je terug op die ene vraag: zou ik ook maar de geringste interesse in deze plaat hebben gehad als hij *niet* door Joe Strummer, maar door een verder anonieme Brit was gemaakt? Het antwoord op die vraag valt bij Streetcore in het nadeel van Joe Strummer uit.