Muziek / Voorstelling

Willy Decker brengt La Traviata terug tot de essentie

recensie: Giuseppe Verdi - La Traviata

.

‘Ik wil nieuwe, grote, mooie, afwisselende, gewaagde onderwerpen, en dan bedoel ik ook echt gewaagd, met nieuwe vormen, etc., etc., die tegelijkertijd geschikt zijn om op muziek gezet te worden,’ schreef Verdi in 1853 aan zijn librettist. Dat gewaagde onderwerp vond Verdi in La traviata, het verhaal van de courtisane Violetta, een ‘gezelschapsdame voor de hogere klasse’. Daaraan ontleent zij echter niet haar aantrekkingskracht, die ontleent zij aan haar ziekte.

Het lijkt onwaarschijnlijk dat het bleke tuberculosegezichtje aan het begin van de negentiende eeuw als aantrekkelijk en opwindend werd ervaren. Zeker omdat de ziekte op dat moment de meest voorkomende doodsoorzaak was; in 1840 werd bij 40% van de autopsies in Parijs tuberculose vastgesteld. In tegenstelling tot Rudolfo in Puccini’s La Bohème (1883), is Alfredo absoluut niet bang voor Violetta’s ziekte, integendeel. De ziekte werd verondersteld vlagen van euforie en een verhoogd seksueel verlangen op te roepen. De meest gebruikte naam voor de ziekte was niet voor niets ‘consumptie’ – het laat zich raden welke consumptie bedoeld werd. Glinsterende ogen, een blanke huid en rode wangen waren de kenmerken van wat in Italië al snel ‘tipo traviata genoemd werd en in de eerste helft van de negentiende eeuw ging er een erotiserende werking van de ziekte uit. Pas toen de Duitse arts Robert Koch in 1882 aantoonde dat de ziekte besmettelijk was, kwam hier verandering in.

Eén lange sterfscèneDecker wordt in Amsterdam geholpen door de formidabele leiding van dirigent Paolo Carignani. Aan de driekwartsmaat die vrijwel heel La traviata in de greep houdt ontkomt ook hij niet, maar hij waakt er nadrukkelijk voor de opera te laten verworden tot een zwierige dans. Sterker nog, het eerste bedrijf klonk hoekig en schurend, met aangenaam bruuske tempi. De messcherpe accenten onderstreepten dat deze opera geen gezellig avondje walsen is, maar een serieus ‘melodramma in tre atti‘. Wie de ogen niet voelt prikken in de slotscène, heeft een hart van steen.

Echt kleur gaven de solisten aan deze opera. De Spaanse tenor Ismael Jordi (Alfredo) beschikt over een aangenaam warm en lyrisch stemgeluid dat prachtig kleurde bij de Poolse bariton Andrzej Dobber die rol van zijn vader op zich nam. Beiden werden echter overvleugeld door de Russische sopraan Marina Poplavskaya, die zeker ook in haar acteerprestaties beide mannen naar de achtergrond verdreef. Van femme fatale naar gekrenkte vrouw, van verliefd meisje tot dodelijk zieke vrouw, alles zette zij overtuigend neer. De minuten durende staande ovatie was meer dan terecht.