Muziek / Voorstelling

Tannhäuser gevangen tussen liefde en seks

recensie: Richard Wagners Tannhäuser door De Nederlandse Opera

Zestien dansers krioelen als spermatozoïden over het toneel. In het midden, hoog op haar troon, zit Venus als een soort oermoeder. Om haar heen een brede wenteltrap, waarbinnen weer een kleinere ronddraait. De suggestie is duidelijk: de godin van de vleselijke liefde zit in de dubbele helix van het DNA gevangen. De muziek wordt steeds opzwepender, de dans suggestiever. Welkom in de Venusberg.

De sterke openingsscène maakt de visie van regisseur Nikolaus Lehnhoff op Tannhäuser, Richard Wagners tweede ‘volwassen’ opera, meteen duidelijk. De lichamelijke liefde zit Tannhäuser letterlijk in zijn genen, er is geen ontsnapping mogelijk. Niet het erotische visioen, maar de normale wereld vol regels en hoofse omgangsvormen is artificieel. Wanneer hij de Venusberg ontvlucht, moet het dan ook wel fout gaan, daar kan een pelgrimstocht naar Rome niets aan veranderen. Na een laatste confrontatie met Venus sterft hij letterlijk als een gebroken man, door Lehnhoff symbolisch uitgebeeld door het inzakken van de wenteltrap.

Seks

~

Over de opera’s van Wagner zijn vele filosofische verhandelingen geschreven, maar vaak gaat het gewoon over seks. Woody Allens Everything You Always Wanted to Know About Sex but Were afraid to Ask mag grappiger en vooral veel korter zijn, Wagner toont meer. Sublimatie van het verlangen? Zie Tristan und Isolde. Incest, verkrachting, hoe hou ik mijn relatie spannend? Zie Der Ring des Nibelungen. Geslachtsziekten? Zie Parsifal. Ongebreidelde seks? Tannhäuser!

Wagner baseerde zijn opera op verschillende oude legendes, maar centraal staat het conflict tussen lichamelijke en geestelijke liefde, hier gepersonifieerd door de godin Venus en de nobele Elisabeth. Voor Wagner-begrippen is het verhaal ongelooflijk simpel. De ridder Tannhäuser verlaat de Venusberg en wordt weer in de samenleving opgenomen. Wanneer hij tijdens een zangwedstrijd echter Venus bezingt, wordt hij door iedereen uitgestoten, alleen Elisabeth neemt het voor hem op. Hij maakt een pelgrimage naar Rome, maar keert verbitterd terug en sterft. Alleen dankzij het gebed van Elisabeth kan hij gezuiverd worden.

Schandaal

Tannhäuser zorgde voor een van de grootse operaschandalen in de geschiedenis. Niet zozeer door de thematiek, al laat Tannhaüsers extatische kreet “Im Venusberg drangen wir ein!” weinig aan de verbeelding over, maar doordat Wagner voor de Parijse première in 1861 alle operaconventies aan zijn laars lapte. Zestien jaar eerder was de opera in Dresden voor het eerst opgevoerd, maar om in Frankrijk uitgevoerd te worden moest Wagner de nodige concessies doen. De belangrijkste eis was een ballet aan het begin van het tweede bedrijf, zodat de notabelen rustig binnen konden komen – en vooral naar de benen van de ballerina’s konden kijken.

Wagner voldeed aan die eis, herschreef de muziek op ontelbare plaatsen, maar plaatste het ballet meteen aan het begin van de opera. Een grotere belediging van het Franse publiek was niet denkbaar en een carrière in Frankrijk kon Wagner verder vergeten, al nam Baudelaire het uitvoerig voor de componist op.

Weense versie

~

Ook na de zo rampzalig verlopen première in Parijs bleef Wagner aan de opera sleutelen, met als gevolg dat er minstens negen versies van bestaan, waarvan meestal de Parijse versie gespeeld wordt. Door gebrek aan goede zangers schrapte Wagner echter een deel van de zangwedstrijd in het tweede bedrijf, waardoor daarvan maar weinig overbleef. Voor uitvoeringen in 1875 in Wenen herstelde Wagner deze omissie, en bracht talloze verbeteringen in de partituur aan.

Dirigent Hartmut Haenchen koos daarom voor deze versie; ook al omdat het de laatste door Wagner zelf gecorrigeerde versie van de partituur betreft. In Odeon legt Haenchen uit wat deze keuze met zich meebrengt:

“Vanwege de ruime mogelijkheden waarover men in Wenen beschikte, is dit ook de versie met de grootste orkestbezetting. Zo zijn er naast het hoofdorkest twee verschillend geplaatste ‘Venusberg-orkesten’, extra slagwerk, twaalf hoorns van het jachtgezelschap, minstens zes trompetten van de gasten op de Wartburg, een verviervoudiging van de harpen, een herdersschalmei en trombones en nog meer harpen op het toneel alsmede verschillende klokken. Al met al bestaat het orkest dan uit 145 musici, hetgeen de grootste door Wagner voorgeschreven orkestbezetting is.”

Hoe dat klinkt? Er is maar een woord voor: overweldigend. De muziek komt niet alleen uit de orkestbak, maar van links en rechts, van boven en beneden en wanneer het honderdkoppige koor ook nog eens massaal inzet, snakt het publiek naar adem.

Subtiel

Ondanks de massale bezetting van koor en orkest is Tannhäuser zeker geen spektakelstuk, integendeel. De opera bevat vele verstilde momenten, die eerder aan kamermuziek doen denken. Hartmut Haenchen heeft het al eerder bewezen, maar als geen ander is hij in staat om een groot orkest ook heel zacht en subtiel te laten spelen. Dat wordt meteen al duidelijk bij de eerste noten van de ouverture, die ik zelden zo helder hoorde. Alle lof ook voor de hout- en koperblazers van het Nederlands Philharmonisch Orkest, want de strijkers mogen dan de technisch lastigste passages te spelen hebben, het zijn maar al te vaak de blazers die een uitvoering van Tannhäuser minder gelaagd maken.

Ook in de regie zijn veel subtiele elementen te vinden. Vooral de rol van Wolfram is uitstekend uitgewerkt. Wanneer Tannhäuser terugkeert uit de Venusberg, is iedereen blij, ook Wolfram; maar hij houdt tegelijkertijd afstand, omdat hij zelf heimelijk verliefd is op Elisabeth. Dat wordt pas duidelijk in het derde bedrijf, maar Lehnhoff laat meteen de ambivalente kant van Wolfram zien. Een mooie regievondst is het dan ook om in het tweede bedrijf, wanneer de hele Wartburg zich als één man zich tegen Tannhauser keert, Wolfram als enige afzijdig blijft. Hij begeert Elisabeth immers op dezelfde manier als Tannhäuser de godin van de liefde; Venus zit ook in zijn genen.

Niet alles is geslaagd. De verwijzing naar Elvis in zijn gouden pak tijdens de zangwedstrijd, compleet met jaren vijftig-microfoon, is gezocht en past niet in de verder tijdloze enscenering – net zoals de terugkerende pelgrims in het derde bedrijf die er met hun witte gewaden en puntmutsen uitzien als leden van de Ku Klux Klan. Maar deze kleine smetjes doen geen afbreuk aan een verder voortreffelijke enscenering.

Vocaal en orkestraal vuurwerk

Nikolaus Lehnhoff en zijn team moeten het echter afleggen tegen koor, orkest en de solisten. Petra Lang schitterde eerder in Berlioz’ Les Troyens, maar als Venus is zij ronduit briljant. Ook haar vrouwelijke tegenhanger, Martina Serafin, zet een prachtige Elisabeth neer. Alle kleinere rollen zijn eveneens uitstekend gecast, maar het zijn vooral de rivalen Wolfram en Tannhäuser die in de herinnering blijven hangen. Robert Gambill maakte in de titelrol wereldwijd al indruk en laat horen waarom. Tannhäuser is geen complex personage, Roman Trekel is een gedroomde Wolfram.

Dat dirigent Hartmut Haenchen aan het orkest, de verschillende bühne-orkesten, de blazers in de toneeltoren, het immense koor, waar zij ook stonden, en de solisten zo’n samenhangend en helder geluid wist te ontlokken, mag een klein wonder genoemd worden. Het minutenlang aanhoudende gejuich na afloop was meer dan terecht. Allen daarheen!