Film / Films

Verstilde stadsbeelden

recensie: All God's Children Can Dance

In All God’s Children Can Dance gaat de vaderloze Kengo op zoek naar zijn identiteit. Debuterend regisseur Robert Logevall speelt met mooie beelden en surrealistische effecten, maar verdwaalt een beetje in zijn eigen verhaal.

In de eerste scène van All God’s Children Can Dance wordt het thema geïntroduceerd. In een weemoedige flashback steekt een klein jongetje voorzichtig een voet over de rand van het zwembad en klinkt een warme voice-over. ‘Een jongen droomt van twee vaders, waarvan hij er één nooit zal kennen en herkennen. En dus leeft hij met de geesten.’

~

De lamlendige Kengo (Jason Lew) leeft samen met zijn zwaar katholieke moeder Evelyn (Joan Chen) in het Koreatown van Los Angeles en werkt bij de copyshop van zijn surrogaatvader Glenn (Tzi Ma). Hij slijt zijn dagen met uitgaan met zijn bloedmooie vriendin Sandra (Sonja Kinski), komt te laat op zijn werk en slentert – met hoed, snor, camera en iPod – door zijn wijk. Zijn leven lang heeft hij van Evelyn gehoord dat hij een kind van God is; in de film zien we die dag in zijn leven waarop de twijfel toeslaat en hij ’s middags in een koffiehuis zijn echte vader tegen het lijf denkt te lopen.

Vervreemding

Het regiedebuut van de Zweed Robert Logevall is losjes gebaseerd op een verhaal uit de bundel Na de aardbeving van de Japanse schrijver Haruki Murakami. De stedelijke vervreemding, terugkerend thema in Murakami’s werk, heeft Logevall mooi opgepakt. Verlaten straten, lege metro’s, een orakelende oude vrouw in de bus; het verhaal speelt in een Amerikaanse buitenwijk, maar het had net zo goed ergens anders kunnen zijn. Die onduidelijke identiteit staat symbool voor de problemen van Kengo, die zijn plek moet zien te vinden in een web van tradities en culturen. Hij is verwikkeld in een eigenaardig intieme relatie met zijn moeder, zijn vriendin wil een kind van hem en zijn kalme baas is stervende. En ondertussen staat hij met één been in het fanatieke katholicisme en met de andere in het 21e-eeuwse Amerika.

~

Logevall neemt een lange aanloop voordat de mogelijke vader ten tonele verschijnt. Iets te lang, want ondanks de realistische dialogen en verstilde beelden blijft de verhaallijn lange tijd onduidelijk en bewandelt scenarist Scott Coffey te veel zijpaden. Bovendien ligt het vaderthema er in elke relatie van Kengo wel erg dik bovenop. Als Kengo zijn beoogde vader uiteindelijk tegen het lijf loopt krijgt de film meer vaart en wordt worden wat effectieve surrealistische effecten uit de kast getrokken. Toch ligt ook dan de nadruk te erg op emotionele flashbacks en geinige maar onbelangrijke details – ‘ik kreeg een dikke piemel, maar het enige wat ik wilde was hoge ballen leren vangen’.

Aanstekelijke liefde

Nieuwkomer Jason Lew speelt aardig, maar is niet in staat de hele film te dragen. Gevestigde namen Joan Chen (Lust, Caution) en Tzi Ma (Rush Hour) doen hun best, maar de rollen zijn te klein om te beklijven. All God’s Children Can Dance heeft veel sfeer, een effectieve soundtrack en de camera trekt met aanstekelijke liefde door de straten van LA, maar vooral het scenario is niet trefzeker genoeg. Kengo lijkt last te hebben van vragen die elke jonge volwassene op een zeker moment overvallen, en die particuliere problemen worden niet naar een hoger niveau getild. Dat de bioscoopstoel toch lekker blijft zitten, komt doordat Logevall een ontroerende verhouding weet te vinden tussen vriendelijkheid en vervreemding.