Film / Films

Het louterende ruisen van graspollen

recensie: Mongolian Ping Pong (Lü cao di)

Tussen al het uitbundige (House of Flying Daggers) en het kritische (Blind Shaft) dat de Chinese cinema de laatste jaren heeft opgeleverd, maakt Mongolian Ping Pong een bijna nederige indruk. De cast, het landschap en zelfs het verhaal lijken wars van pretenties. In al zijn soberheid had de film saai kunnen worden, maar door deze drie factoren op de juiste manier te combineren ontwijkt regisseur Hao Ning langdradigheid.

Het verhaal doet denken aan de beroemde Afrikaanse film The Gods Must Be Crazy uit 1980. Daarin vindt een bosjesman midden in de savanne een colaflesje dat uit een vliegtuig is gegooid. Niet wetend waarvoor het flesje dient of wat het is, onderneemt hij een grote tocht om de oorsprong van het wonderlijke voorwerp te achterhalen. In Nings film is het colaflesje vervangen door een pingpongbal, maar voor het jongetje in de Mongoolse steppe dat het vreemde balletje vindt, is de verbazing hetzelfde. Bilike weet zich eigenlijk geen raad met de “lichtgevende parel”, totdat hij via een van de weinige aanwezige televisietoestellen verneemt dat de pingpongbal de nationale bal is van buurland China. Samen met zijn twee vriendjes besluit hij naar de Chinese hoofdstad af te reizen om het kostbare kleinood terug te brengen.

Afhankelijk van elkaar

~

Omdat er niet veel voor nodig is om dit simpele verhaal te vertellen, neemt Ning de ruimte om de traditionele leefwijze van de Mongoolse nomaden in beeld te brengen. Het doen en laten van Bilike en zijn familie (hoogstwaarschijnlijk geen professionele acteurs) wordt in al zijn eenvoud en traagheid tentoongesteld. Dat de leden van deze kleine gemeenschap in de onmetelijke leegte op elkaar zijn aangewezen, komt meerdere keren aan de orde. De lokale handelaar wordt door de plaatselijke politieman op de vingers getikt, maar helpt even later gewoon diens patrouillewagen uit de modder te trekken.

Nings aandacht voor het leven op de Mongoolse vlakten is niet nieuw. Drie jaar geleden verscheen The Story of the Weeping Camel, een documentaire over Mongoolse herders (en kamelen) die werd genomineerd voor een Oscar. Het succes lag mede in de aandacht die de makers besteedden aan de alledaagse handelingen van de nomaden en hun houding tegenover de moderne tijd. Ning doet dit ook, maar laat zijn verhaal over de pingpongbal niet ondersneeuwen door antropologische bespiegelingen. Bilike is een jongetje met problemen die voor iedereen herkenbaar zijn: hij wordt gesard door een oudere jongen uit de buurt en heeft geen zin om naar school te gaan.

Sober

~

Bij een simpel verhaal past een simpele aankleding, moet de regisseur gedacht hebben. Mongolian Ping Pong ademt dan ook een zekere soberheid uit. De klederdracht van de nomaden, die van nature toch kleurrijk is, blijft op het witte doek enigszins flets. Een soundtrack is nagenoeg afwezig, of je moet het veelvuldig ruisen van de wind door de graspollen ertoe rekenen. Dat geluid is vaak te horen, want het adembenemende landschap speelt een grote rol in de film. Meerdere keren blijft de camera een tijdje draaien nadat de personages het beeld hebben verlaten, waardoor alle aandacht wordt gericht op de uitgestrekte, alomtegenwoordige graswoestijn.

De derde film van de relatief onbekende Ning is niet vernieuwend of taboedoorbrekend. Het is echter de verbluffende eenvoud en de juiste verhouding tussen personages, verhaal en landschap die van Mongolian Ping Pong een bijna louterende ervaring maken.