Boeken / Fictie

Met Harold op stap

recensie: Tim Parks - Buiten bereik

De titel van dit boek, Buiten bereik, is eigenlijk een wens, een onhaalbaar streven voor het sociaal dier dat de mens is – tenzij die mens J.D. Salinger heet natuurlijk. Volledig alleen willen zijn, los gesneden van alles dat een hartslag heeft, is een strijd die bij voorbaat verloren blijkt. En daarom blijft het zo uitnodigend om er over te schrijven, want wat wél lukt, laat toch meestal geen schrammen na.

Boven de geluidsgrens

Ook Harold Cleaver weet dat de volledige eenzaamheid een illusie is, maar hij probeert het toch na te streven: omdat het moet. Cleaver is een Britse journalist op het toppunt van zijn carrière – hij heeft zopas de president van de Verenigde Staten voor miljoenen kijkers in het nauw gedreven – maar plots wordt hij geconfronteerd met meer dan hem lief is. Zijn zoon heeft namelijk een, zij het gefictionaliseerd, relaas geschreven over zijn vaderschap, met de dodelijke titel In zijn schaduw. Daarin wordt Cleaver verweten een bourgondische nietsnut en womaniser te zijn, iemand die zichzelf zo graag bezig hoort, dat alles rondom hem tot achtergrondruis verwordt. Zó confronterend is het boek, en zó succesvol (het haalde meteen de shortlist voor de Booker Prize), dat Cleaver van het ene moment op het andere besluit alles achter zich te laten en zich van alles en iedereen los te scheuren om alleen te zijn met zijn plots kokende zelfbeschouwingen. Buiten bereik blijven is de enige optie.

~

Cleaver trekt naar Zuid-Tirol met enkel wat geld en een kredietkaart op zak en klautert uiteindelijk met hulp van wat behulpzame, maar niet-begrijpende mensen een berghut in. Het doel is bereikt, hij bevindt zich “boven de geluidsgrens” – daar waar hij moet zijn. De strijd om andere mensen te vermijden barst los: de dorpelingen, de namen op zijn gsm, de televisie en zelfs zowaar een internetcafé aan de voet van de berg. Hij praat in zijn hut tegen een porceleinen pop die enkel reageert met lege blikken, en tegen zichzelf, maar daar botst hij op een muur.

Worsteling

De roman huppelt – beter kunnen we het niet verwoorden – op twee evenwijdig gespannen koorden: een beschrijving van het woeste niets van Tirol en de gedachten van Cleaver, die worden doorsneden met glasscherpe fragmenten uit In zijn schaduw. Hij ziet iets, hij wandelt en intussen denkt hij, spreekt hij hardop en geeft hij zichzelf al dan niet gelijk. Dat levert een erg vlot geschreven, maar weinig uitnodigende kijk in de worsteling van één man en zijn rotsvaste zelfvertrouwen, dat hij evenwel meer en meer voelt afbrokkelen. Nogmaals: weinig uitnodigend, omdat de protagonist op het randje van het uitstaanbare zijn parcours aflegt. Het is geen aangenaam mens, en je geeft voortdurend de zoon en de moeder meer dan gelijk, maar was dat wel de bedoeling? Daarover kun je discussiëren.

Het is even wennen aan het overvloedige gebruik van sms-taal en aan de gsm als personage, dat weinig opwindende fragmenten oplevert als “Drie streepjes. Niet slecht. Nu begon het ding te trillen van de binnenkomende berichten. Er is dus ontvangst! Indrukwekkend. Ik heb verbinding.” Maar voor de geloofwaardigheid is het onvermijdelijk. Immers, de roman wil een heuse worsteling schetsen van een man met een zijden draadje naar de buitenwereld: blijft hij eraan hangen of knipt hij het door? We moeten er ons stilaan mee verzoenen dat de tijden van brievenboeken, zenuwslopende zoektochten naar een telefooncel en kattenbelletjes op de koelkast aan het verdwijnen zijn. Het zou echter niet eerlijk zijn dat tegen de roman te gebruiken.

Het schort echter op een grotere schaal, want door alles tot in het kleinste detail en behoorlijk afstandelijk te registreren, doodt Parks elke verbeelding en zadelt hij het geheel op met een dodelijk traag tempo, dat ontdaan is van broeierigheid of van het toewerken naar een climax – zoals dat wel het geval was in het min of meer vergelijkbare Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. De catharsis van de ‘menseneter’ die alleen nog zichzelf heeft om te verscheuren, is er niet. Alles gebeurt gewoon, en de reactie is dezelfde als die president Mitterand ooit liet optekenen: et alors? Dat verwoordt ook het hoofdpersonage onbedoeld: “Wat er ook met mij of in mijn directe omgeving zal gebeuren, behoeft nooit verteld of verwoord te worden.” Dat is het overheersende gevoel, en dat is jammer, want normaal gezien weet Parks als geen ander de eenzaamheid van de verworpen mens te schilderen, zoals bijvoorbeeld in zijn voorlaatste roman Rechter Sauvage, waarin een aanvankelijk even succesvolle protagonist plots beslist zijn vrouw te verlaten na de zelfmoord van zijn zoon. Een opwelling van vrijheidsdrang, maar veel scherper en zwarter dan die in Buiten bereik.

Wanneer op het einde dan ook nog eens de zoon komt opduiken voor de Grote Verzoening, is het kalf helemaal verdronken, met als gevolg dat de letters in je ogen opdrogen nog voor het boek is dichtgeklapt. Parks kon de Catcher in the Rye van de eenentwintigste eeuw hebben geschreven, maar het is helaas bij Met Harold op stap in de bergen gebleven.